vrijdag 13 december 2013

Een speciale tentoonstelling in het Boijmans van Beuningen



Afgelopen week waren mijn vrouw en ik in het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Ik zou nu natuurlijk graag zeggen dat we hier waren vanwege de tentoonstelling over Oskar Kokoschka.

Maar dat was niet zo.

Ik had zelfs nog nooit van deze goede man gehoord. Sommige van zijn schilderijen herkende ik, maar de man zelf zei mij niets.

We waren hier vanwege onze dochter.

Zij loopt namelijk stage in dit museum en zij leidde ons rond. Omdat zij verantwoordelijk is voor de opbouw van de tentoonstellingen, was dat het perspectief van waaruit we keken. Opbouw wordt hier letterlijk bedoeld: het in elkaar zetten van de vitrines, het ophangen van de schilderijen, het wegwerken van de electriciteitskabels.

En zo keek ik ook achter de schilderijen en zag de haken waarmee ze zijn opgehangen. De naambordjes bij de schilderijen worden voorgedrukt aangeleverd, ze worden aan de muur bevestigd door tweezijdig kleefband.

De meeste vitrines worden in de werkplaats gemaakt. De werkplaatsen bevinden zich in de kelder van het museum en staan onvoorstelbaar volgestouwd met allerlei spullen die, je weet het maar nooit, wellicht nog wel eens gebruikt kunnen worden. Naast vele literblikken verf, glas- en houtplaten, kilometers verlengsnoer, lampen, en ga zo maar verder. Een paradijselijke omgeving voor knutselaars.

Opeens zagen we in een grote zaal met bewegende objecten, een keurig gelakt kastje tegen de muur aanstaan. Alle elektriciteitsdraden kwamen hier vandaan. Dat kastje, dat prachtige kastje, dat heeft mijn dochter dus gemaakt. En al die elektriciteitsdraden zijn door haar weggewerkt.

Omdat het museum ook moderne kunst laat zien, komen hier nog levende kunstenaars hun tekeningen, schilderijen en andere objecten brengen. Soms bemoeien ze zich intensief met de opbouw van de expositie. De één doet dat scheldend, een ander lieftallig dwingend. Het zijn nogal ego's, maar ja, hún naam komt op het kaartje te staan.

U weet wel, dat kaartje met tweezijdig plakkend kleefband.

Wat mijn dochter dan weer perfect uitgelijnd op de muur plakt.

We passeerden een glazen vitrine vol met oude GSM's. Onze dochter wees ons op de naden van de vitrine: die bogen vervaarlijk door. Je kon al bijna een vinger tussen de naden door naar binnen steken. Dat kwam, zo vertelde ze, doordat de kunstenares op enig moment, zonder dat iemand het wist, nog eens vele tientallen extra telefoons naar binnen had gekieperd. Daar was de vitrine niet op berekend. Inmiddels bestond er een dofhumeurige discussie met dezelfde kunstenares die nog eens een lading telefoons naar binnen wil gooien.

Opeens bleef ze staan. Ze wees op een schilderij:

"dáárachter, dáár zie je de eerste contactdoos met elektriciteitsdraden die ik heb aangesloten."

Ik heb er maar een foto van gemaakt.

Mirte Zwart, tot 6 januari te zien in het Boijmans van Beuningen....

maandag 11 november 2013

Lietuva, ūntros Eimląndo!


Het zal u niet onmiddellijk duidelijk zijn.

Op de foto ziet u een zangeres die een volkslied zingt. Het is het volkslied van Litouwen. Ze wordt begeleid door een plaatselijke hoempapaband. Het is een ingewikkeld lied, maar de band weert zich kranig. De zangeres is onverstoorbaar en sleurt het lied naar het einde.

Op de achtergrond ziet  een lange rij stoere mannen staan. Ze zijn nog jong. Twintigers. Velen zijn stevig gebouwd, sommige neigen zelfs naar enige corpulentie.

Toch zijn het topsporters.

De kerels vormen namelijk de Nederlandse selectie van het nationale rugbyteam.

Maar waarom zingt die vrouw dan het volkslied van Litouwen?

Aha...

Wat u niet op de foto ziet, is het team dat naast de Nederlanders staat: dat is het Litouwse, nationale team. Sommigen wisten zowaar het ingewikkelde lied mee te zingen. Maar dat ziet u niet.

Wat u ook niet op de foto ziet is de spanning. Die droop er namelijk van af, zo vlak voor de wedstrijd. Zowel het Nederlandse, als het Litouwse team moest winnen om door te kunnen naar een volgende ronde. Vlak voordat de wedstrijd begon, had het nog flink geregend. Nu is het droog, op soms een paar spatjes na. Er staat een stevige wind en die koelt de lijven flink af. Voor rugbyers maakt dat niks uit: het is nu eenmaal geen sport voor watjes.

U ziet overigens, achter het Nederlandse team, een tribune. Die zit stampvol. Met allemaal mensen uit Litouwen. De sfeer zit er goed in: ze zingen, ze stampen, ze roepen. Alleen tijdens het volkslied is het stil. Achter de fotograaf is nog een tribune. Die zit weer vol met Nederlanders. Ook hier wordt geroepen en gejuicht. Tijdens het "Wilhelmus" wordt door velen meegezongen.

Tenslotte staan rond het veld overal mensen. Het is druk en je moet echt zoeken naar een plekje.

Uw verbazing groeit. Wanneer was dit dan?

Afgelopen zaterdag, om 15.00 uur in Castricum.

U heeft er niets over gehoord? U heeft er niets over gelezen? Dat viel ook mij weer op, toen ik vanmorgen de Volkskrant opensloeg. Pagina na pagina na pagina na pagina artikelen over middelmatige voetbalwedstrijden en de altijd maar voortgaande relletjes en toestanden. Een enkel artikel over schaatsen en zelfs één over korfballen, onze nationale sport. Maar niets over de interland van het Nederlandse rugbyteam.

Ik ben geen sportverslaggever, maar kan u dit wel melden:

Het was geweldig. De twee teams hielden elkaar op een mooie manier in evenwicht. Tot het laatste moment was het onzeker of Nederland haar kleine voorsprong vast kon houden.

Het is ze gelukt.

Volgend weekeinde vliegen de heren naar Zwitserland voor een volgende wedstrijd.

Het zal de Volkskrant wel weer ontgaan, dus ik meld het u vast even.

woensdag 23 oktober 2013

Hoezo eigen wil?



Sinds enkele weken ben ik me pijnlijk bewust van het feit dat ik tien vingers heb, verdeeld over twee handen.

"Ik hoor u denken: je bent de vijftig gepasseerd en dit dringt nu pas tot je door?"

Ik adviseer u: "leer accordeon spelen en u begrijpt wat ik bedoel"

Tot drie weken geleden was mijn leven redelijk ongecompliceerd en voldeed mijn lichaam volkomen aan de eisen die mijn leven aan een lichaam stelt. Ik ben geen sporter; ik ben geen timmerman; ik ben geen bergbeklimmer of duiker, mijn lijf leidde dus een redelijk gemakkelijk bestaan. De eisen waren niet hoog en die dingen die ik lichamelijk op moet brengen hebben weinig om het lijf.

Totdat ik op een onbewaakt ogenblik besloot om maar eens serieus werk te maken van een oud voornemen om accordeon te leren spelen.

De eerste lessen verliepen simpel. Een oefening voor de linkerhand, de baspartij: even zoeken waar de goede knop zit, maar daar ging ik dan. Stoer speelde ik het ene hoempa-pa-pa deuntje na het andere: van een C- naar een G- naar een F-accoord. Een oefening voor de rechterhand, de melodiepartij. Hier was het even puzzelen om de juiste vinger voor de voor die vinger bedoelde toets te gebruiken, maar ook dat was een kwestie van een uurtje uitproberen. Het spelen van melodietjes? Ik heb een redelijk muzikaal geheugen, dus ik wist al snel het ene liedje na het andere met mijn rechterhand te spelen.

So far so good.

Maar toen...

Het tegelijkertijd spelen met de linker- én de rechterhand....

Het ging direct al mis. Mijn linkerhand, u weet wel, die baspartij, hoefde alleen maar langdurig een C-accoord aan te houden. Mijn rechterhand speelde, langzaam, één enkele toon maar dan vier keer achter elkaar. Mijn linkerhand kon het onmogelijk eens worden met de rechterhand: als die de toetsen losliet, onderbrak ook de linkerhand onmiddellijk de toon.

Opnieuw.

Ik plante de linkerhand nu stevig op de basaccoord-knop (het gaat om één vinger!) en begon weer langzaam met de rechterhand de tonen te spelen. En weer volgde mijn linkerhand volstrekt slaafs de beweging van de rechterhand.

Opnieuw.

Nu moest mijn linkerhand hetzelfde C-accoord spelen, maar dan 4 korte tonen (jawel, een mars maar in mijn tempo een dodenmars); de rechterhand speelde nu de lange tonen. En verdomd, nu volgde de rechterhand weer willoos de linkerhand.

Opnieuw.

Nog langzamer.

Het enige effect was dat de vingers langzamer, maar volstrekt synchroon zich losmaakten van de toetsen. Links en rechts.

Ooit las ik dat boek van Dick Swaab: "wij zijn ons brein"

Het zal allemaal best, maar mijn vingers doen in ieder geval niet mee.

dinsdag 22 oktober 2013

makkers, staakt uw wild geraas...



Het aardige aan de situatie is dat Matthijs van Nieuwkerk enige weken geleden op enig moment in zijn dagelijkse DWDD-show, wat verbaasd constateert dat de discussie over het Sinterklaasfeest wel steeds omvangrijker wordt. Even los van het feit dat dit mij tot op dat ogenblik niet was opgevallen (wat niets hoeft te zeggen), maar één ding is zeker: de discussie explodeert nu tot iets waar werkelijk iedereen zich tegen aan zal gaan bemoeien. Ingezonden brieven in de kranten, discussies in tv-programma’s, soms lachwekkende maar veel vaker beschamende en gefrustreerde reacties op de sociale media. We buitelen over elkaar heen. Ondertussen versterkt iedereen elkaar door steeds opnieuw te constateren dat het dit jaar wel erg heftig is allemaal. En daarmee krijgt het draaiende wiel opnieuw een flinke douw.

Makkers, staakt uw wilde geraas, zou ik willen zeggen.

Maar dat ligt gevoelig.

Ik heb vele aanvliegroutes in de discussie terug gezien. Het effect was steeds minimaal. De deelnemers aan dit spektakel hebben hun loopgraven gegraven en liggen klaar om te vuren op iedere beweging die als aanval op hun stelling geïnterpreteerd kan worden. Aan beide kanten. Een eerlijk gezegd: álles lijkt als mogelijke aanval te worden beschouwd en er wordt direct met scherp geschoten.

Het is waar. Het Sinterklaasfeest komt voort uit een eeuwenoude traditie. Het is óók waar dat Zwarte Piet pas in 1850 als knecht van de Sint werd toegevoegd aan zijn gevolg. Aanvankelijk was dit één Piet, maar sinds de Canadezen tijdens het uitbundig gevierde Sinterklaasfeest van 1945, een enorme massa Zwarte Pieten lieten deelnemen aan de intocht, is ook hier het hek van de dam. Een traditie ontwikkelt zich en inhoudelijk ontstaan er veranderingen: ook Sinterklaas is in de loop der eeuwen verandert van een boeman die stoute kinderen straft, in een lieve, soms wat seniele opa die cadeautjes uitdeelt. Zwarte Piet ontwikkelde zich van knecht naar degene die de verstrooide Sinterklaas de goede kant ophelpt.

Afgelopen week zag ik een filmpje voorbijkomen waarin Gerda Havertong, ze speelde hier mee in Sesamstraat, als Surinaamse aan Pino uitlegt dat ze het eigenlijk wel zat was om ieder jaar rond Sinterklaas steeds maar weer te moeten horen dat ze “Zwarte Piet” zou zijn. Dat was in 1989.

En hiermee had ze een punt. Ze maakte er ook een punt van, maar blokkeerde niet de viering van Sinterklaas. Sterker, Pino mocht bij haar thuis zijn schoen zetten. Pino bood overigens aan haar zijn excuses aan: hij had zich nooit gerealiseerd dat Gerda zich zo rot voelde onder zijn grapjes over Zwarte Piet. Pino zou voortaan anders naar Zwarte Piet kijken en ook anders naar zijn Surinaamse vrienden.

Hoe een kinderprogramma ons kan helpen.

Alhoewel…

Oorlog is een zaak voor volwassenen.

zondag 13 oktober 2013

Onze vader....



Afgelopen dagen liepen mijn vrouw en ik door het boerenland tussen Willemstad en Bergen op Zoom.

Soms liepen we over hoge dijken die uitkeken over de omgeploegde kleigronden en aardappel- en suikerbietvelden, soms liepen we over eindeloze grasvlaktes, soms door bossen van beuken en eikenbomen.

De zon was de meeste dagen voor een groot deel van de dag in nevelen gehuld.

Om ons heen was er grote bedrijvigheid: de boeren reden als gekken van en naar de boerderijen met achter hun tracktoren enorme aanhangwagens. Hiermee haalden ze de aardappelen en de suikerbieten van het land. Dat moest vlug gebeuren: de weersvoorspellingen gaven aan dat er regen, heel veel regen aan zat te komen.

Wandelaars weten het: de wandeling is een gevecht met jezelf. Niet je spieren, maar je geest kan verzuren.

De wegen waren vaak kaarsrecht. Ze eindigden in de mist. Links van je, in de verte een boerderij, rechts alleen een eindeloze uitgestrektheid van een omgeploegd land: de voren bogen in rechte lijnen naar de horizon samen. Die ene boerderij die leek maar niet van zijn plaats te komen.

Het was niet koud.

Toch lag de mistroostigheid op de loer. Zacht klopte ze aan en probeerde zich te nestelen in mijn geest.

Ik heb inmiddels een probaat middel gevonden om me te verzetten tegen gedachten die mijn volhouden kunnen aantasten: de I-pod. Hierop staan interviews die Martin Simek gedurende vele nachten hield met landgenoten, bekend en, vaak voor mij, onbekend.

Simek is niet de beste interviewer die ik ken. Vaak ontsporen zijn gesprekken omdat hij een stokpaardje berijdt of emotioneel wordt. En toch, en toch.... altijd boeit hij mij. Het zijn zulke menselijke gesprekken.

En de interviews duren precies een uur. Dat is mooi, want dan weet ik dat ik alweer 4 kilometer verder op ben geraakt.

Ook tijdens deze wandeling duwde ik dus de speakers van de Ipod in mijn oor. Daar klonk de stem van Martin Simek al en deze keer bleek zijn gast Jozef van den Berg te zijn.

U weet natuurlijk allemaal wie deze man is. Ik had nog nooit van hem gehoord.

Jozef is een kluizenaar. Hij woont in een miniscuul hutje ergens onder een perenboom in Neerijnen, vlakbij Zaltbommel. Hiervoor leefde hij enkele jaren in het fietsenhok van de gemeente, maar ambtenaren houden niet van uitzonderingen op de regel, zeker niet als die zich in hun eigen fietsenhok bevindt en dus moest Jozef, ondanks protesten van de burgers van Neerijnen (maar ja, daar kun je als ambtenaar natuurlijk geen rekening mee houden, die burgers), vertrekken. Eén van die burgers had een groot hart en een grote achtertuin. Met een perenboom en daaronder bouwde Jozef dus zijn hutje.

Jozef is niet altijd kluizenaar geweest. Ooit was hij een gevierd poppen- en toneelspeler. Ook schreef hij theaterstukken. Hij trok volle theaterzalen. Tot in België wist hij de mensen te boeien.

Maar toen werd zijn broer ziek. Doodziek. Zijn broer was arts maar noch hijzelf, noch zijn collega's konden hem genezen. Alhoewel al jaren geen kerkganger meer, begon Jozef opeens weer te bidden. Om zijn broer die hij liefhad. Het was zijn broer die hem troostte en hem ertoe bewoog om een theaterstuk te schrijven waarin hij op zoek ging naar God. Hij noemde het stuk "Genoeg gewacht", als reactie op het "Waiting for Godot" en de hierin vertoonde en beklemmende leegte van het bestaan.

Tijdens het spelen van dit stuk drong het besef tot Jozef door dat er iets vreemds aan de hand was: hoe kon je op zoek naar God als je hem niet eens kende? Waar zoek je dan naar? De zoektocht verinnerlijkte zich en resulteerde, zoals Jozef het omschreef, in een ontmoeting met God. Geen taal, geen beeld, een soort innerlijk steeds heftiger wordende kracht die de acteur in zijn stuk uit het spel haalde en midden in het gewone leven neerzette.

Hij deed wat hij moest doen. Hij stapte van het podium af en verexcuseerde zich naar het stomverbaasde publiek. Hij kon niet meer. Het was over. Het toneelstuk was werkelijkheid geworden.

Hij sleepte een oude kist naar een fietsenstalling in Neerijnen en trok zich terug uit de wereld. Hij getuigt niet dwingend of opdringerig. Hij is daar en leeft uitsluitend van dat wat de mensen hem brengen. Uit liefde voor God.

Inmiddels was ik weer 4 kilometer verder. In mij geen verzuring maar verstilling. Over zoveel moed.

Terwijl ik dit schrijf, komt de regen met bakken omlaag.

Ergens, aan de waal leeft een man in een schamel hutje. Zijn naam is Jozef van den Berg. Laten we voor hem bidden.

Uit liefde.

en respect....


vrijdag 11 oktober 2013

Even delen.....



Geheel volgens mijn vaste ochtendroutine, begaf ik mij met onze hond naar de Goudse Hout voor een wandeling.

De Goudse Hout, voor de niet Gouwenaren onder u, is een door mensen bedacht natuurgebied aan de rand van het Goudse wonen. Het alom rond Gouda tegenwoordige polderlandschap wordt weer terug gevormd naar het oorspronkelijke landschap: veenmoeras, kleine bossages en water, veel water. Het was ooit een onbarmhartig land met zure gronden waar nauwelijks iets eetbaars op gedijt, totdat ooit in de vroege Middeleeuwen monniken met hun irrigatiewerkzaamheden begonnen. Er werden met de blote handen sleuven gegraven om het water af te laten vloeien, er werden dijken aangelegd en molens gebouwd. Langzamerhand droogde het land op en door eeuwenlang geduldig bewerken van de zure, natte grond, ontstond langzamerhand het landschap waar het Groene Hart bekend om is: diepgelegen polders waarop het vee graast. Datzelfde vee zorgde overigens weer voor een produkt waar Gouda tot over de landgrenzen beroemd om is geworden: kaas.

Maar goed, inmiddels wordt de Goudse Kaas tot in Polen geproduceerd en steeds meer boeren vertrekken, gefrustreerd over alle Europese regels, naar landen ver achter de horizon. Koeien blijven het hele jaar op stal en her en der is nog verzet tegen de megastallen waarin varkens zullen worden gehuisvest, maar ook dat is waarschijnlijk een kwestie van tijd: de gekte van het marktdenken vereist nu eenmaal van de boeren een maximaal efficiënte bedrijfsvoering en in een dergelijk concept passen begrippen als dierenliefde en andere sentimenten slecht. Nederland blijft in belangrijke mate een agrarisch land, maar deze sector trekt zich terug in fabrieksachtige omgevingen, vaak tot op het bot gefrustreerd door hun moderne medemens die enerzijds eist dat de boer aan een nostalgisch beeld blijft voldoen van kleine boerderijen en loslopend vee, maar anderzijds voor het dagelijks brood en andere noodzakelijke voedingsmiddelen geen cent teveel wenst te betalen.

Enfin, het Goudse Hout is een uitstekende plaats om met je hond doorheen te struinen.

Vanmorgen trof ik bij de ingang van het gebied, een paar opgewonden dames aan. Eén van hen had een doos in haar handen. De doos was aan alle kanten dichtgeplakt met tape, op één hoekje na, waar, zo bleek mij toen ik het groepje passeerde, een jonge kat zijn kop doorheen had gewurmd. Het beestje mocht op alle aandacht van de drie dames rekenen.

Dat wil zeggen, de twee dames die zich bij de dame met de doos in haar handen, hadden gevoegd, stonden met hun smartphone foto's te maken. Ik hoorde één van hen zeggen:

"Even delen..."

Ongetwijfeld stonden op vrijwel hetzelfde ogenblik de beelden op een facebookpagina, vergezeld van een bozige reactie op zoveel dierenmishandeling. Ongetwijfeld wordt dit bericht vele malen gedeeld en kan men collectief zijn of haar verontwaardiging weer even kwijt.

Nu heeft mijn vrouw lang deelgenomen aan de zogenaamde "kittenopvang" en ik moet eerlijk zeggen dat deze vondst weliswaar schokkend is, maar toch ook een heel aantal pluspunten kent: de kittens zaten in een doos (en niet in een plastic zak); ze stonden in het gras (en lagen niet in het water of in een glascontainer) en bovendien was de doos zo neergezet dat ze in korte tijd wel gevonden moest worden (in plaats van ergens achteraf op een polderweggetje). Blijkbaar was hier een wanhopige bezitter van een nest jonge kittens, nog wel zo gewetensvol geweest dat de diertjes niet onmiddellijk tot een gewisse en nare dood waren veroordeeld. Waarom de eigenaar niet zelf met het nest naar het dierenasiel was gegaan, zal altijd een raadsel zijn, maar ik vermoed dat het kernwoord schaamte is.

Al deze overwegingen durfde ik de dames niet mee te geven. Hun verontwaardiging was heftig en natuurlijk begrijpelijk. Maar dat er zelfs aan een dergelijke vondst mogelijk een verhaal kleeft die je wellicht milder kan stemmen, lijkt in deze tijd van onmiddellijke reactie en gedeelde emotie, ondenkbaar.

Toen ik even later het gebied weer uitliep kwam de dierenambulance net aanrijden. Dus, voor alle verontwaardigde medeburgers die zich afvragen waar het in onze tijd toch naar toe moet:

U kunt iets doen!

Nu!

U kunt het dierenasiel bellen en zeggen dat u uw huis openstelt voor de net binnen gebrachte kittens.

woensdag 25 september 2013

Kantooridylle



In het park passeerde ik een man en een vrouw die gemoedelijk met elkaar in gesprek waren.

In het Engels.

Ik hoorde de man spreken over een “office garden”.

Hier dwaalden mijn gedachten weg. Voor mij ontstond het beeld van een lommerrijke tuin, zacht ruisende bladeren, nazomerse kleurenprachten en mensen die aan tuintafels dromerig hun dagelijkse teksten op een laptop invoeren. Daar staat iemand op en maakt een korte ronde door de rozentuin. Diep inhaleert ze de zoetige lucht en besluit weer voldoende energie te hebben opgedaan om nu ook die lastige klant even te bellen. Een groepje scheidt zich af en neemt gaat in een cirkel in het gras zitten. Ze spreken vrolijk met elkaar.

Vaag begint het geluid van een bladerblazer door de beelden heen te dringen. Ik weet het geluid met enige moeite nog even weg te duwen. Onontkoombaar dringt het zichzelf echter op. Het zware dieselgeluid dreunt door de tuin heen en langzamerhand begint zich in mijn hoofd een woord te vormen.

Kantoor - tuin…
…office - garden...
…kantoortuin!

De tuintafels en de rozentuin verdwijnen vrijwel onmiddellijk. Het geloei van de bladerblazer neemt nu alle ruimte in. De man loopt zwetend in zijn zware werkkleding, blazend door het park. Hij stopt even, grijpt naar een pak shag en draait een shaggie. Hij kijkt mij aan en spuugt iets op de grond.

Geen kantoortype.

zaterdag 21 september 2013

Spoorloos....



Toen Jeltje op 28 maart 1906 trouwde met Dirk Pieter, leek het leven haar eindelijk een beetje toe te lachen. Dirk had een vaste baan bij de spoorwegen. Zijn zachte, Brabantse tongval vond ze prettig klinken. Veel prettiger dan het rauwe Fries waar ze mee was opgevoed.

Alhoewel, opvoeding kon je het moeilijk noemen. Haar vader, Haije de Jong, bracht het grootste deel van zijn leven in de gevangenis door. Het was geen nare man, maar hij was al jong begonnen met stelen. In het Friese dorp Smallingerland waar iedereen elkaar kende en elkaar goed in de gaten hield, werd hij dan ook voortdurend nagewezen en hij kwam nergens aan werk. Dus ging Haije maar weer op dievenpad, totdat hij opnieuw tegen de lamp liep en voor een periode het gevang indraaide. Op veel erbarmen konden Jeltje, haar zus Janke en hun moeder Sjoukje natuurlijk niet rekenen. Ze hoorden er niet bij en als kind werd ze overal geweerd, ze was immers de dochter van die dief. Andere kinderen liepen honend en wijzend achter haar aan als ze in het dorp boodschappen moest doen. Haar moeder was al lang verbitterd over zoveel christelijke naastenliefde en schold op alles en iedereen.

Dus ja, toen Dirk Pieter haar het hof maakte met zijn zachte "g" en vriendelijke ogen, liet Jeltje zich al snel meeslepen. Het duurde dan ook niet lang of zij werd zwanger van haar eerste kind, een dochtertje. Het duurde hierna nog twee jaar voordat Dirk haar ten huwelijk vroeg, toen was echter inmiddels ook hun tweede kind, opnieuw een dochtertje, al geboren.

Het leven als ongehuwde moeder viel, ook in een grote stad als Amsterdam, niet mee. Jeltje was echter gewend aan het leven op de rand van de samenleving en voegde zich zonder al teveel gezeur. Na het huwelijk leek het leven voor haar eindelijk wat perspectief te krijgen. Dirk en Jeltje kregen samen nog 6 kinderen, waaronder Bertus, mijn opa.

Dirk bleek geen gemakkelijke man om mee samen te leven. Hij was dominant, gierig en bovendien niet afkerig van vriendinnen. In 1933 was het voor Jeltje genoeg. Ze liet zich van hem scheiden.

Hierna is Jeltje verdwenen.

Spoorloos.

In de Amsterdamse archieven is haar naam verdwenen...

Ze is niet teruggekeerd naar Friesland.

Waarvoor zou ze.

Ze is niet in de buurt van haar zus in Groningen gaan wonen.

Is ze opnieuw getrouwd? Is ze ergens opgenomen? Is ze, berooid, het pad van haar vader opgegaan?

We zullen het, wellicht, nooit weten.

Jeltje is verdwenen.

Spoorloos.

dinsdag 17 september 2013

Over antroposofie, adoptie en zelfgekweekte groente.



De regenbui kwam onverwacht en was fel. Ik besloot dan ook een boekwinkel binnen te gaan en hier de bui af te wachten.

In de boekwinkel bleken twee klanten aanwezig die voor de kassa een hoogoplopende discussie voerden. De boekhandelaar stond achter de kassa bescheiden en diep ongelukkig wat onduidelijke opruimwerkzaamheden te verrichten. De twee spraken luidkeels en ongeneerd. Ik liep wat dieper de winkel in. De discussie was echter overal woordelijk te volgen.

Ook na enige minuten onopvallend maar opmerkzaam luisteren, bleef mij onduidelijk waarover de man en de vrouw elkaar in de haren waren gevlogen. Zij was een Gooise jonge dame: keurig gekapt en gekleed en ze sprak, weliswaar hard, met een ietwat geaffecteerd stemgeluid. Hij was armoedig gekleed, had een donkere huidskleur en sprak een foutloze maar duidelijk meer volkse variant van onze taal.

De dame liet ongeveer om de drie zinnen weten “antroposofisch” te zijn. Dat vond ze blijkbaar cruciaal om de wereld te laten weten en ik was onmiddellijk bereid dit van haar aan te nemen. Hij was cynisch en bitter. Hij verweet haar dat ze “dacht alles te weten”, maar “je weet h-e-l-e-m-a-a-l niks” en dat ze maar dacht dat alle mensen “goed” waren. Dat laatste werd door haar heftig ontkend. Om onduidelijke redenen voerde ze hierbij als argument aan dat ze dacht dat haar ouders “slecht” waren. Hierop haalde hij aan dat hij, als adoptiekind, door zijn Nederlandse ouders hier naar toe was gehaald. Hij werd echter door de “Staat” niet als Nederlander erkend. Hij kreeg dus geen uitkering. Daar reageerde de vrouw verbaasd op en er klonk duidelijk ongeloof door in haar stem: hoe kon een adoptiekind nu niet door de staat worden erkend. De man herhaalde nog maar eens dat de vrouw blijkbaar geen idee had hoe de wereld in elkaar zat.

Stiekem begon ook ik wat vraagtekens te zetten bij het betoog van de man. En ik meende een lijn in het verhaal te ontdekken, maar dáár had ik te vroeg gejuicht.

Opeens begon de vrouw aan de man te vragen of hij dan dacht dat bij haar, ze was immers antroposofisch, producenten als Coca Cola en andere, in haar jus en andere etenswaren allerlei troep konden stoppen. De man viel even verbijsterd over zoveel naïviteit stil….natuurlijk dacht hij dat! “Kijk maar eens wat ze bij al die oorlogen doen!”De vrouw verklaarde dit onzin te vinden: ze kweekte, ze was antroposofisch, haar eigen groente in de tuin…dat was onmogelijk…

Ik keek eens naar haar handen en haar keurig gemanicuurde lange nagels en besloot dit keer háár niet te geloven. Die handen waren nog nooit in de modder van de achtertuin verdwenen. Vervolgens keek ik hen beiden aan en vroeg me af hoe twee mensen zo onzindelijk konden raaskallen. Blijkbaar hadden ze elkaar gevangen in deze onbegrijpelijke discussie. Verhit keken ze elkaar aan. De boekenverkoper was inmiddels op zijn hurken achter de toonbank verdwenen. Door de regen kwamen meer mensen de winkel binnen.
Ze wilden beiden verlost worden. Maar hoe breek je een absurde dialoog af? Heel juist, op absurde wijze. Zij concludeerde dat hun discussie inmiddels zoveel mensen naar binnen had getrokken en dat ze geen zin meer (?) had om als een soort publiek vermaak te dienen. Hij knikte begripvol en merkte op dat hij ook (!) wel honger had gekregen. Ze waren het eens, alleen geen idee waarover. Ze zwaaiden even naar de verkoper onder de toonbank en liepen de winkel uit.


De verkoper kwam langzaam weer overeind. Hij zuchtte even diep en keek mij afwachtend aan. Ik zwaaide met een boek dat ik had uitgezocht en legde mijn vinger op mijn lippen als teken dat ik zou zwijgen. De verkoper leek iets te willen zeggen… keek weer naar buiten en vervolgens de winkel in. Toen schudde hij kort maar heftig zijn hoofd en was het verhaal, ook wat hem betreft, over. 

woensdag 11 september 2013

Bratwurst oftewel een mijmering over een voorbije zomer....



Als, op welke wijze dan ook, het woord “braadworst” valt, vliegt mijn geest in een fractie van milliseconden naar een zwembad in Zwitserland. Altijd en iedere keer weer.

In mijn jeugd, we woonden nog in Castricum dus dat moet voor mijn 12e jaar zijn geweest, gingen we enkele keren op vakantie naar Zwitserland. Mogelijk dat mijn geheugen me op dit punt verraad, maar volgens mij huurde mijn vader een appartement in een grote boerenwoning in het gehucht “Ober Waldstatt”. Als ik deze naam “google” levert dat niets op. 

Het klinkt wel Zwitsers.

Hoe dan ook.

In de omgeving van deze woning bevond zich een openlucht zwembad. Hier brachten we meerdere keren enkele uren door. Het zwembad kreeg toch wel een plek in mijn herinnering: alle mannen werden verplicht om een badmuts op te doen. Als jongetje van een jaar of negen, vond ik dat natuurlijk belachelijk.

Iedere middag op klokslag dezelfde tijd, alleen ik weet niet meer welke tijd dit was, kraakte de omroepinstallatie even en vervolgens riep een wat hese stem: “Die Bratwürste sind fertig” Het vervolg laat zich raden: een lange rij vormde zich bij de bakplaat en hierna deden de bezoekers van het zwembad zich massaal te goed aan de broodjes vette hap.

Gek genoeg weet ik niet of wij ook zo’n broodje aten. Mijn herinnering betreft de mededeling die over het grasveld schalde, niet de smaak van de worst.

Er is ook een bepaalde geur. Geuren zijn niet uit het niets op te roepen, althans, mij lukt dat niet. Maar er hoeft maar een fractie van deze combinatie van geurstoffen ergens in de lucht te hangen en mijn neus, niet mijn meest gevoelige orgaan, pikt het op. De geur hangt samen met de slaapkamers van de vakantiewoning. Op de bedden lagen voor ons als nieuw fenomeen: dekbedden. Door het raampje konden mijn broer en ik in de verte hoge bergtoppen zien. Van buiten woei de lucht van koeien en gras, wat zich dus vermengde met de geur van de dekbedden. Die geur van boerenland en zeep, associeer ik sindsdien met zomer en, vreemd genoeg want waar ligt de relatie, geborgenheid.

Dit schrijfsel is inmiddels meer een mijmering geworden, dus ik zal dit patroon niet meer verstoren. Nog een enkel beeld.

Mijn vader was in deze periode voor zijn werk langdurig in, toen nog, Tsjecho-Slowakije. Als hij een weekeinde of, zoals in dit geval, voor een vakantie, naar huis kwam, nam hij cadeaus mee. Voor deze vakantie was dat voor mijn broer en mij, een pijl en boog. Hiermee stonden wij in het weiland voor het huis te schieten: we mikten op de bovengrondse elektriciteitsdraden. Als de pijl zo’n kabel raakte, hoorde je over de lengte van de kabel een siddering gaan. Hier waren we uren zoet mee.

En dan nog een spel. Deze vakantie werd door ons gezin het “stap-op” spel gespeeld. De finesses zijn mij niet meer bekend, maar dit was een kaartspel waardoor je met de fiets een tocht ging maken. Tegenspelers hadden echter pestkaarten, zoals een lekke band, die jouw reis voortdurend onderbraken. Het spel was dan ook een goede oefening in het “tegen-je-verlies-kunnen”. Dat konden we geen van allen erg goed. Mijn vader loste dat consequent op door gruwelijk doorzichtig vals te spelen zodat we met elkaar lachend over de grond rolden. Soms letterlijk.


Ja, nu begin ik die geborgenheid ook weer te begrijpen…

vrijdag 6 september 2013

Nachtvlinder.



Vorig weekeinde sliep onze jongste dochter bij ons thuis. Zondagochtend vroeg, een uur of vijf, wekte ze mij. Ze hoorde naast het huis iemand hard huilen.

Het duurde even voordat mijn geest en mijn lichaam zich op hetzelfde punt bevonden. Ik luisterde naar de geluiden die door het open raam naar binnen kwamen en inderdaad, er was iemand aan het huilen. Ik was opeens klaar wakker en sprong uit bed. Samen met mijn dochter liep ik naar de benedenverdieping en ik deed de voordeur van het slot. Ik gebaarde naar mijn dochter dat ze maar beter binnen kon blijven. Ik liep om het huis heen.

Naast ons huis bevindt zich de oprit naar de garage. Vanochtend stond de auto van mijn vrouw hier geparkeerd. Omdat de buren hun huis aan de zijkant hebben uitgebouwd, vernauwt de oprit zich hier tot ongeveer de breedte van een auto. De auto van mijn vrouw sloot dit deel min of meer af, zodat er een soort beschutte ruimte was ontstaan.

Hier zat een meisje weggedoken tegen de zijmuur van ons huis.

Ze had haar fiets hier ook gezet, zodat noch de fiets noch zijzelf vanaf de straat te zien was. Daarentegen was ze uitstekend te horen: jankerig sprak ze op luide toon in een telefoon.

Toen ze mij in de gaten kreeg, sprong ze onmiddellijk overeind en veegde haar ogen droog. Ze was nog jong en, ondanks haar pogingen om door kleding en make up ouder te lijken, kon ze niet ouder dan 15 zijn. Ze maakte omstandig haar excuus en begon een verward verhaal waaruit in ieder geval bleek dat ze geen idee had waarom ik hiernaar toe was gekomen, waar ze was en hoe het nu eigenlijk verder moest.

Terwijl ze sprak, kwamen zware walmen alcohollucht mijn kant op. Ze was straalbezopen.

Ze keek me trouwhartig aan en vroeg me of ik het een beetje begreep.

Ik kon er geen touw aan vast knopen.

Ze vroeg me of ik een bepaalde uitgaansgelegenheid in de stad kende. Ik had mijn eigen kinderen hier wel eens over gehoord. Ze vroeg me of ik wist waar Gouderak lag. Een klein plaatsje vlakbij Gouda, dat kende ik. Het lag in ieder geval een heel andere kant op. Ze keek me aan.

Ik gaf aan nog niet het verband te zien tussen de uitgaansgelegenheid, Gouderak en het feit dat ze nu huilend naast ons huis zat.

"Oooooh, is dit úw huis???"

Zover waren we dan gekomen.

Nu vertelde ze dat ze op een grote weg hier vlakbij, was lastig gevallen door een groep Marokkaanse jongens. Ze liet een plek op haar been zien, daar was de uitlaat van een scooter tegenaan gevallen of tegenaan geschuurd, dat werd niet duidelijk. Ook was een ketting, die ze altijd droeg, in stukken gebroken...Ze liet met een pruillip de restanten zien. Ze huilde niet meer.

Nou, toen was ze maar gevlucht en hier weggekropen...

Dat leek me een verstandige actie.

Ik vroeg haar of ik haar ouders moest bellen, maar geschrokken weigerde ze dit. Vervolgens bood ik aan om haar met de auto maar naar huis te brengen, maar ook dat wilde ze niet. Ze durfde niet naar huis, ze was op weg naar een goede vriend die hier vlakbij woonde.

"Weet je dan waar je bent?"

Nou nee, ze had eigenlijk geen idee.

"Hoe wil je dan bij het huis van je vriend komen?"

Tja, dat was inderdaad wel een probleem. Maar ze had zijn telefoonnummer. En voordat ik iets kon zeggen, het was nog steeds pas half zes 's ochtends, had ze zijn nummer aangetoetst. Blijkbaar was hij wakker want er werd al snel opgenomen. Ik kreeg de telefoon in mijn handen geduwd. De jongen aan de andere kant van de lijn klonk wat slaperig maar niet onaardig. Hij wist wie het meisje was en zou haar wel op komen halen. Ze kon bij hem thuis wel op de logeerkamer slapen. Hij zou haar komen halen. Hij vroeg of ze naar een gymzaal vlak bij ons huis kon komen....ik keek haar vragend aan. Ze knikte opgetogen, die wist ze wel te vinden.

Ze sprong op haar fiets en verdween in het ochtendschemer de straat weer uit.

Ik huiverde en keek naar de lucht....

het zou weer een warme dag worden....

dinsdag 3 september 2013

Over guldens en daalders...


Ik zie het weer gebeuren. Met een collega sprak ik met de wethouder en zijn beleidsambtenaar over de gevolgen van de marktwerking in de zorg.

De vaak nog bijzonder tere samenwerkingsverbanden tussen verschillende zorginstellingen en professionals om cliënten met een bepaald ziektebeeld vanuit een ketengedachte te benaderen, dreigde door dit nieuwste speeltje van politiek Den Haag, rap de nek om te worden gedraaid. Daar waar zorginstellingen aanvankelijk op zoek gingen naar de aanvullende capaciteiten van hun collega in het veld, begonnen ze nu, heel ondernemend, zelf aanvullend allerlei aanbod te ontwikkelen.

Want tja, marktwerking, he?

En zo hadden we binnen de thuiszorg diabetesverpleegkundigen opgeleid; begonnen huisartsen hun praktijkverpleegkundigen massaal tot diabetesverpleegkundige om te scholen en bedacht het ziekenhuis dat poliklinisch werkzame verpleegkundigen net zo goed ook in de wijk aan de slag konden...als diabetesverpleegkundige. En kwamen er ook nog wat cowboy-achtige types die op eigen houtje een zorgbureautje begonnen dat ook diabeteszorg kon leveren.

Ik weet natuurlijk heel goed dat het belangrijkste dogma van marktwerking in de zorg is dat het kostenbesparend zal werken, maar ik heb nooit begrepen hoe dat dan precies in zijn werk moest gaan. Zieke mensen gedragen zich nu eenmaal niet hetzelfde als een consument die een nieuwe koelkast wenst. En die nieuwe koelkasten in de gezondheidszorg, dat zijn dan de dokters met hun behandelingen en zij laten zich nu eenmaal niet zo makkelijk vangen in de plus- en minlijstjes van de consumentenbond.

Maar goed, ik ben geen econoom en zal hierover zwijgen. Ondertussen bleven de kosten van de gezondheidszorg gewoon doorgaan met stijgen.

Dat dan weer wel.

Weer terug naar dat gesprek met de wethouder en zijn ambtenaar.

Ik legde als stelling neer dat marktwerking in de zorg toch niet hetzelfde is als het krachtenspel dat regulerend werkt bij de markt van auto's of huizen....(wist ik toen veel. We hebben het over zeker 15 jaar geleden). Immers, het gaat hier over kwetsbare mensen: dementerenden, chronisch zieken, psychiatrische patiënten en ga zo maar door. Ik vond dus dat er op één of andere wijze regie in dit proces moest bestaan. Mij leek hier een schone taak voor de gemeente weggelegd.

De ambtenaar zuchtte diep. Ze liet haar hoofd demonstratief omlaag zakken, keek weer op, greep naar haar hoofd en draaide opzichtig met haar ogen.

Ik moet toegeven dat ik met enige bewondering het theatrale gebaar bekeek. De wethouder ook en deze hield even wijs zijn mond. De ambtenaar verklaarde "dood- en doodmoe te worden van die discussie over de regiefunctie voor de gemeente...." Dat kon je, ze was hier zeer stellig in, nooit, ik herhaal nooit bij de gemeente neerleggen. Het krachtenveld was te complex en de gemeente was hier helemaal niet op toegerust.

De wethouder hield zich op de vlakte. Hij zat er nog niet zo lang en deze ambtenaar ging al jaren mee in deze sector.

Vandaag las ik de beleidsplannen van de gemeente waar ik woon, over de decentralisatie van de eerstelijns zorg, het jeugdbeleid en het beleid rond werk en inkomen. Het staat bol van kreten als "iedereen doet mee", "werken naar vermogen", "beroep doen op je eigen netwerk, "eigen kracht", "onverwachte verbindingen", en ga zo maar door.

Maar ook: " de natuurlijke regierol in dit proces is weggelegd voor de gemeente"....

En ik denk aan al die zieke, gehandicapte, afhankelijke, kwetsbare mensen die al zo moeilijk meekomen in de snelheid van onze samenleving.

Ik begin haar een beetje te begrijpen,

die ambtenaar met haar rollende ogen....

vrijdag 30 augustus 2013

Bloemen



De man en de vrouw zijn al oud. Ze kijken ingespannen in de lens. Zij kijkt zelfs ronduit wantrouwig. Hij kijkt zoals je kijkt wanneer iemand tegen je zegt dat je moet gaan zitten en je niet zo goed begrijpt wat er aan de hand is. Ze zijn omringt door bloemen. Waarschijnlijk gaven de bloemen kleur aan het geheel. Ik vermoed tenminste dat de man en de vrouw in zwart en wit gekleed zijn. Misschien dat hij iets wat grijs is aanheeft, maar kleuriger zal het niet zijn geweest.

De reden voor alle feestvreugde is niet duidelijk. Ik meen dat mijn moeder me eens heeft verteld dat het echtpaar op de foto 50 jaar getrouwd was.

Het echtpaar, dat zijn mijn overgrootouders. Hij is Phillipus Ewouds en zij is Hitje Groendijk. Beiden afkomstig van Terschelling, alwaar ze zijn geboren, opgegroeid, getrouwd, 13 kinderen hebben gekregen. Hij was zeeman. Tenminste, zo staat hij in de boeken. Als de meeste mannen van Terschelling, scharrelde hij vooral: hij ging vissen op zee, hij boerde wat op de zanderige grond rond zijn boerderij en soms, als het meezat, kon hij jutten op het strand. Het verhaal dat er een schip met vaten rum op het eiland was gestrand en hierna het hele eiland bezopen raakte, heeft het boek van Sil de strandjutter gehaald, maar vormde ook één van de verhalen die mijn oma over haar jeugd vertelde.

Ik heb het huis waar mijn oma opgroeide een keer met haar opgezocht. In Midsland. Een piepklein huisje met hieraan gebouwd een enorme stal. Het gezin woonde in het huisje, alhoewel sommige kinderen bovenin de stal moesten slapen. Tegenwoordig is de stal onderdeel van het huis en wonen hier twee mensen in de enorme ruimte. Het kan verkeren.

Op enig moment is het gezin van het eiland weggetrokken. De details zijn me onbekend. Zo weet ik niet of het hele gezin in één keer is weggetrokken of dat dit geleidelijk is gegaan. Hoe dan ook, mijn oma trouwde en kwam in Amsterdam te wonen. Ze kreeg 5 kinderen en haar ouders woonden bij hen in. Haar vader, Phillipus, dementeerde.

Het gezin woonde in Amsterdam in een portiekwoning. Ze hadden het niet echt arm, maar het was een zuinig bestaan. In de oorlog woonde het gezin aan de "verkeerde kant" van het IJ. Dat betekende dus honger lijden en dat hebben ze gedaan. Met zijn allen.

En zo kom ik weer bij de foto. Als het inderdaad het 50-jarig huwelijk van mijn overgrootouders is geweest, dan moet de foto in mei 1944 zijn genomen...

Waar kwamen dan al die bossen bloemen vandaan?

Mijn overgrootvader is hier dan 70 zijn vrouw is een jaar jonger. Het zijn al echt hoogbejaarde mensen, verdwaald in een stad en een tijd die zij al lang niet meer begrepen. Een visser en jutter van Terschelling die zelf, net als zijn vrouw, afkomstig is van een geslacht van allemaal vissers en jutters....scharrelaars. Midden in Amsterdam, midden in een oorlog.

Midden tussen de bloemen.

zaterdag 24 augustus 2013

Wonderen bestaan, ook tijdens een treinreis

Een plunjezak gevuld met Korans


Reizen levert soms ontmoetingen op die nog lang blijven natrillen in je herinnering. Dat kan gebeuren omdat de ontmoeting iets wat al lang in je geest sluimerde, tot ontwaken heeft gebracht; het kan zijn dat de ontmoeting tot een volstrekt onverwacht en adembenemend inzicht leidde; het kan ook zijn dat de ontmoeting iets vooralsnog onbestemds in beweging heeft gezet.

Dat laatste, daarover gaat dit verhaal. Ze leverde een puzzel op. U kent dat wel: u probeert zich nieuwe inzichten eigen te maken en heeft het gevoel dat u er soms, met uw vingertoppen, even bij kan komen. Het lijkt binnen handbereik, maar uw armen zijn nét te kort. Zo'n puzzel.

Het is alweer jaren geleden. Ik zou een paar dagen bij mijn zus in Basel doorbrengen. Ik zou met de nachttrein naar Zwitserland rijden en de volgende ochtend, rond de koffie, zouden we elkaar op het station treffen.

Nu lijken treinen mij nogal eens op een ondoorgrondelijke wijze verder van mijn doel te verwijderen als dat ik er bij kom. Zo ook deze reis. Bij aanvang van de reis in Utrecht, werd omgeroepen dat op het station van Arnhem, door een technisch mankement, de elektriciteit volledig was weggevallen. Arnhem was daardoor onbereikbaar. We werden met de trein naar Wageningen gebracht en vandaar met een bus zouden we doorreizen naar, ik meen, Nijmegen. In Nijmegen zou een boemel klaarstaan om ons richting Venlo te brengen. Bij aankomst bleek deze boemel alweer vertrokken en ik deed, met enkele medereizigers naar Basel, mijn beklag: de aansluitende trein die ergens in Duitsland op ons zou wachten, zouden we nu zeker niet meer halen. We werden in een taxi geduwd. In Venlo bleek echter ook niemand op ons gerekend te hebben.

Enfin, lang verhaal kort. Op het tijdstip dat ik had verwacht aan de koffie te kunnen met mijn zus in Basel, was ik de Nederlandse grens nog niets eens overgestoken. Ik had urenlang in toenemende wanhoop en tenslotte in een soort doffe berusting, in taxi, bussen, boemeltreinen en intercitytreinen gezeten, zonder dat ik mijn reisdoel ook maar enigszins was genaderd.

Ik vertel dit zo uitgebreid omdat ik me later wel eens heb afgevraagd in hoeverre deze gebeurtenissen het vervreemdende karakter van de hele reis had versterkt.

In Keulen kon ik vroeg in de ochtend uiteindelijk op een trein richting Basel stappen. Ik kwam terecht in een coupé waarin een drietal gezette heren, Zwitsers, zo zou blijken, en een inktzwarte neger in witte jurk en een, ook wit, gehaakt soort keppeltje. De laatste leek in diepe slaap en zat met zijn gezicht weggedoken. De heren zaten in een geanimeerd gesprek. Ik kwam tegenover de negerjongen te zitten. Ik zag al direct dat hij helemaal niet sliep: hij zat voortdurend voor zich uit te prevelen en keek met nietsziende ogen naar buiten. Daar was ook niets te zien: door het donker, weerspiegelde de ruit uitsluitend de beelden vanuit de coupé. Mogelijk hield hij zo iedereen in de gaten. Ik maakte me er niet druk om en pakte mijn boek. Het zou nog een lange zit worden.

Na enige tijd stond de jongen tegenover mij op en reikte naar een enorme plunjezak dat boven zijn hoofd in een bagagerek lag. Hij tilde de zak omlaag en maakte hem open. Tot mijn verbazing was deze geheel gevuld met boeken. Hij moest loodzwaar zijn. De jongen pakte er een boek uit, klopte hier zachtjes op terwijl hij mij aankeek, zei hij:

"Koran...",

en hij stak zijn duim op. Hierbij sloeg hij genoeglijk op de plunjezak en deze bleek geheel gevuld met korans.

De Zwitserse heren waren even stilgevallen en keken het tafereel aandachtig aan. Ze blikten veelbetekenend naar elkaar en dachten er duidelijk het hunne van. De jongen gunde hun geen blik waardig, maar bleef mij aankijken.

Aarzelend, hij sprak een mengelmoes van Nederlands, Duits, Engels en nog allerlei andere onverstaanbare woorden, raakten we in gesprek met elkaar. De jongen vertelde me dat hij vanuit Ivoorkust naar Nederland was gevlucht. In Nederland was hij in een asielzoekerscentrum terecht gekomen en daarmee in de Nederlandse, ambtelijke molen die onwillig en langzaam draait. Zijn aanvraag duurde en duurde totdat hij het zat was. Hij voelde zich nutteloos en zijn bestaan werd uitzichtloos. Hij besloot om terug te keren naar zijn land.

Hij keek me triomfantelijk aan. Ik keek schaapachtig terug.

Ik vroeg hem hoe hij dit voor elkaar dacht te krijgen. Had hij een paspoort, geld? Dit begreep de jongen niet:

hij had Allah.

Die had hem altijd geholpen en ook nu weer. Hij had bedacht dat de boten uit Noord Afrika die de Middellandse zee naar Europa overvoeren, gevuld met vluchtelingen, leeg terugkeerden. Dáár zag hij zijn kans...

Hij trok een verkreukeld pasje tevoorschijn. Dit bleek een pasje te zijn van het asielzoekerscentrum waar hij de afgelopen jaren had doorgebracht. Het was mij een raadsel hoe hij in deze trein terecht was gekomen en hoe hij de grens was gepasseerd. Ik begreep echter wel dat de Zwitserse grens naderde en hiermee ook het einde van zijn reis.

De Zwitserse mannen hadden zo ongeveer begrepen hoe het verhaal van de jongen in elkaar zat en maakten zich duidelijk vrolijk. Hufters.

Alhoewel ik zeker geloof dat wonderen bestaan, was dit wel teveel gevraagd. Natuurlijk werd de jongen bij de Zwitserse grens door de douane uit de treincoupé gehaald. Zonder morren stond hij op, tilde de plunjezak, gevuld met Korans op zijn rug en volgde de douanier. Hij gaf mij monter een knipoog.

Basel kwam dan eindelijk. Ik stapte de trein uit en liep over het perron richting de vertrekhal. Opeens hoorde ik achter mij een brul. Voordat ik wist wat er gebeurde, werd ik door iemand in de armen genomen: de jonge neger uit Ivoorkust.... Hij  omhelsde mij enthousiast en ik keek hem stomverbaasd aan.

Hij wees alleen maar naar boven en zei veelbetekenend: "Allah..."

Hierna gooide hij de plunjezak over zijn schouder en verdween in de mensenmassa.

Ik weet het zeker: hij is al lang weer terug in Ivoorkust.

maandag 19 augustus 2013

Dilemma's rond een onbeduidend besluit.



Het besluit werd in de vakantie genomen.

Ik liep er al langere tijd over te dubben. Zoals dat gaat, kleine ergernissen die, zodra de dag vordert, weer verdwijnen en daarmee ook de gevoelde noodzaak om de knoop door te hakken. Dit patroon herhaalt zich enkele maanden. Enfin, in de vakantie was het dus zover.

Er zou een nieuw scheerapparaat komen.

Het is onbeduidend, ik geef het onmiddellijk toe. Het gaat nergens over, zeker wanneer je het afzet tegen al het wereldleed dat via televisie, krant en internet over je uit wordt gestort. Maar toch, het vormde een soort kriebel die steeds maar weer terugkwam.

Natuurlijk, het apparaat was al oud en had zijn geld wel opgebracht na 15 jaar trouwe dienst. Ik hoef me dus nergens over te schamen. En bovendien, de oplaadbare batterij was steeds minder oplaadbaar. Dat wil zeggen, hij laadde nog wel op maar het liep er feitelijk net zo hard weer uit. Maakte ik echter het snoer vast aan het apparaat en stak ik de stekker in het stopcontact, dan liep hij weer als een net geoliede machine.

En je gaat hechten aan zo'n ding.

Maar goed. Toen het besluit eenmaal was genomen, was de volgende puzzel het vinden van een nieuwe.

Dat is nog geen sinecure. Je kan ze op vele plaatsen krijgen, ook via internet, maar er zijn natuurlijk verschillende merken met onderling weer allerlei typen en, uiteraard, overal hangt een ander prijskaartje aan. Dat geeft een belangrijk dilemma voor de aanschaf van het stuk techniek. Bovendien, techniek waardoor je jezelf iedere ochtend toch minstens 10 minuten in de spiegel staat aan te staren. Onuitgeslapen, soms zelfs ronduit chagrijnig of juist fluitend en vol goede zin in de komende dag. Het scheerapparaat maakt het allemaal mee. Dat vraagt toch een zekere zorgvuldigheid bij de keuze van een nieuwe.

Ik besloot om een winkel op te zoeken waar nog verkopers rondlopen die iets te vertellen hebben over de door hen verkochte waren. Ik geef toe, ze zijn zeldzaam. Toen ik laatst met mijn dochter op pad was voor een nieuwe laptop, begon de verkoper die ik om advies vroeg, ijskoud voor te lezen wat op het kaartje stond dat wij samen allang hadden gelezen. Maar van deze winkel weet ik dat het anders is.

Ze stelde me niet teleur. De verkoper begon me enthousiast uit te leggen dat de afgelopen 15 jaar nu net revolutionaire jaren waren geweest voor scheerapparaten. Dat had ik toch maar weer allemaal gemist. Natuurlijk waren de scheerapparaten, zoals ik die net had weggedaan, nog wel verkrijgbaar, maar dan miste ik toch het beste. Gelaten bedacht ik me dat dit ouderwetse stuk techniek me 15 jaar zonder enig probleem had geholpen. Maar ik wilde niet eigenwijs zijn. Belangstellend vroeg ik waar de belangrijkste ontwikkeling dan eigenlijk in zat.

"Nou, dat zit in de mesjes. Kijk, in die ouderwetse apparaten zit er veel ruimte tussen de mesjes. In die nieuwe sluiten de mesjes onderling vrijwel op elkaar aan. Dat geeft een veel beter scheeroppervlak..."

Ik kon niet direct in gejubel uitbarsten en keek de verkoper dan ook wat waterig aan. Ik probeerde me de scheerapparatenfabriek voor te stellen waar jonge technici enthousiast met hun innovatieve ideeën in de weer waren. Het riep geen beeld op. Een scheerapparaat blijft toch een beetje een scheerapparaat.

Ik besloot aan mijn eigen kwelling een einde te maken en wees een apparaat aan. Hij leek wel wat op de mijn oude, maar het bleek een topmodel te zijn. Een klassiek model voor krachtige scheerresultaten, wist de verkoper uit zijn mond te krijgen.

Ik was er weer voor 15 jaar vanaf.

zondag 18 augustus 2013

Wat zoekt een mens in Albury?

Het huis van Drummond in Albury Park


Albury ligt midden in het heuvelachtige, idyllische landschap van het graafschap Hertfordshire, iets ten zuidwesten van Londen. De A 248, een lokale weg, slingert door de heuvels, bossen, landgoederen en dorpjes heen en ook dwars door het gehucht Albury.
Albury is klein. Behalve een pub, een kantoor van de gemeente, een paar doodlopende dwarsstraten waaraan wat bebouwing, valt er niets te beleven. Het is een aardig plaatsje, op sommige plekken zelfs schilderachtig, maar daar kent deze streek talloze voorbeelden van.

Toch wilde ik persé naar Albury.

In Albury kocht Henri Drummond in 1819 het landgoed "the Albury Park" met het bijbehorende huis. Drummond was een telg uit een rijke, Engelse familie. De familie bezat een bank en Henri beheerde deze instelling. Dat deed hij goed en het bezorgde hem geen windeieren. Sinds 1810 zat hij ook in het Engelse Parlement. Hij studeerde in Oxford aan het prestigieuze Christchurch-college en in 1825 was hij de grondlegger van de leerstoel "politieke economie" aan dezelfde universiteit.

Het moge duidelijk zijn: Drummond behoorde tot de Engelse "upperclass".

Nog steeds vraagt u zich af waar mijn belangstelling voor Drummond nu eigenlijk vandaan komt.

Ik ben Apostolisch.

Het vraagteken wordt alleen maar groter.

Laat ik volstaan op te merken dat ik behoor tot een kerk die voortkomt uit een traditie die rond 1830 in, jawel, Albury ontstaan is... Op het landgoed van Drummond, die tussen 1826 en 1830 jaarlijks een conferentie organiseerde met discussies over de toestand van de kerk in die dagen, bijbellezingen en gebed. Deze conferenties leidden uiteindelijk tot de oprichting van de "Catholic Apostolic Church".

Vandaar.

Bijzonder is wel dat deze eerste kerk in de Apostolische traditie, inmiddels vrijwel is uitgestorven. Vooral wanneer je je bedenkt dat deze zelfde kerk in korte tijd, na 1830, een enorme groei doormaakte: rond de eeuwwisseling naar de 20e eeuw kende ze ruim 200.000 leden en had ze zo'n 1.000 gemeenten over de hele wereld. Eén van haar eerste, belangrijke voorgangers, Edward Irving, trok, wanneer hij predikte, soms wel 3.000 toehoorders aan.

Deze kerk is vrijwel geheel verdwenen. In Engeland tref je soms nog een kerkgebouw aan met een plaquette aan de muur waarop vermeldt staat dat het gebouw oorspronkelijk door de Catholic Apostolic Church is gebouwd. Van de 17 gemeentes in Nederland, zijn er nog ongeveer 3 over. Nieuwe ambtsdragers worden al vele decennia niet meer aangewezen. De leden van de kerk hebben aansluiting gezocht bij andere, Christelijke kerken en komen nog beperkt samen om hun eigen rituelen uit te voeren.

De kerk kende echter verschillende afscheidingen die zich in de loop der jaren weer vertakten. Deze nog jonge scheut van de Christelijke Kerken, kent al een zeer volgroeide kruin. Wereldwijd zijn er zo'n 15 miljoen mensen die zich Apostolisch noemen. En daar ben ik er één van.

Nieuwsgierig liep ik dus het landgoed in Albury op. Ik zag het bordje dat het niet toegankelijk was, maar, zo was mij verzekerd, Apostolischen worden getolereerd.

Het duurde niet lang toen een dame naar mij riep, of ik verdwaald was. Na mijn uitleg, raakte ze in toenemende mate geïrriteerd. Ze woonde hier al haar hele leven en steeds opnieuw "those Apostolic" die maar het terrein op kwamen lopen. Ze was echt Engels, je moest goed naar haar luisteren om te begrijpen dat ze het echt zat was: "this is really an issue for me..."

We zijn maar weggegaan.

We liepen nog even naar de kerk die Drummond aan de rand van het landgoed had laten bouwen. De eerste kerk die door de Catholic Apostolic Church was gebouwd.

Hij zat op slot...

zaterdag 10 augustus 2013

1066

De slag bij Hastings op het tapijt van Baijeux....let op de heuvel!



Ik zeg: "1066" en u zegt dan: "Hastings".

Heel goed, waarde lezer. Alleen jammer dat de slag bij Hastings niet bij Hastings plaatsvond. Ze werd ongeveer 35 kilometer landinwaarts uitgevochten. Nu mag je natuurlijk discussiëren in hoeverre 35 kilometer nog "bij" is, maar het lijkt mij wat ver opgerekt. Maar, de geschiedschrijvers hebben bepaald dat de slag "de slag bij Hastings" moet heten, dus ik reken uw antwoord goed.

Afgelopen week waren wij bij het plaatsje "Battle". U raadt het al, dáár speelde zich de oorlogstaferelen in 1066 zich af. Alleen, Battle, de plaats dan, bestond toen nog niet. Feitelijk was er helemaal niets op die plek, behalve een enorme heuvel. En boven op die heuvel stond Harold. Harold was een Saks en hij had de kroon van de overleden Edward de Belijder overgenomen. De Saksische edelen hadden hem hier ook voor aangewezen, dus alles leek in kannen en kruiken.
Beneden aan de heuvel stond echter Willem. Toen nog "Willem de Bastaard" geheten. Dat vond hij niet zo'n fraaie bijnaam en men fluistert dat de enkeling die dit in zijn gezicht durfde te zeggen, dit met een afgehouwen voet of hand moest bekopen. Een echte man dus, die Willem. Willem was een Normandiër en hij beweerde bij hoog en bij laag dat Harold hem ooit had gezworen dat hij, Willem, de opvolger van Edward zou zijn. Waarom Harold hier überhaupt iets over te zeggen had, wordt niet beschreven, maar Willem vond het serieus genoeg om de Paus te benaderen over het onrecht hem aangedaan. De Paus vond het best als Willem koning van Engeland werd: hij was per slot van rekening een trouwe Katholiek (dat wil zeggen: hij betaalde genoeg aan de Paus).

Het was dus alles behalve in kannen en kruiken.

De veldslag is wel beschreven als één van de meest invloedrijke veldslagen in de Engelse geschiedenis. Na Hastings was de Saksische heerschappij in Engeland definitief gebroken. De voortdurende strijd van de Engelsen tegen de Normandiërs (de "Fransen"), zou tot op de dag van vandaag een thema blijven in de Britse psychologie.

Maar goed, de veldslag dus. Willem stond dus onderaan de heuvel, Harold er boven op. Willem had op zichzelf de beste kansen: zijn leger bestond uit goed getrainde en uitgeruste soldaten: ridders, boogschutters, voetvolk. Harold zijn leger was een samengeraapt zooitje gelegenheidsstrijders die bovendien een paar dagen eerder nog een flinke veldslag tegen de Denen (die waren Engeland ook al binnen gevallen) hadden uitgevochten. Appeltje, eitje, zou je zeggen. Probleem was echter die heuvel: de mannen van Willem moesten iedere keer die rottige heuvel opklauteren en de mannen van Harold bleven maar van alles naar beneden gooien. Bovendien, als de mannen van Willem eindelijk boven waren, vormden de mannen van Harold een muur van schilden en zwaarden en duwden Willem zijn mannen gewoon weer naar beneden.

Het was een zooitje. Willem zijn mannen bleven maar tegen die heuvel opklauteren en de enkeling die boven kwam, werd weer omlaag geduwd. Geen gezicht.

Willem bedacht echter een list: hij liet zijn mannen opnieuw, wat moest je anders, de heuvel opstormen. Echter, deze keer draaiden ze zich voortijdig om en leken massaal op de vlucht te slaan. Dat vonden de mannen van Harold prachtig en de stoere kerels holden de heuvel af, achter de mannen van Willem aan om ze eens lekker in de pan te hakken. Daar had Willem op gewacht: hij gaf zijn cavalerie nu opdracht in beweging te komen en in een lus om de groep mannen heen te rijden. Zodoende werden de mannen van Harold ingesloten en werden zij in de pan gehakt.

Deze truc herhaalde Willem verschillende keren en, verdomd, die stomme Saksen stonken er iedere keer opnieuw in. Zodoende werd het leger van Harold flink gedecimeerd. Toen Harold ook nog eens dodelijk door een pijl in zijn oog werd verwond, was de strijd voor Willem gewonnen. Weliswaar waren zijn manschappen nog enkele uren druk doende met het zorgvuldig afslachten van de mannen van Harold, het was ook voor die tijd een uitzonderlijk bloedige veldslag, maar de overwinning was al binnen. Willem zijn naam zou voortaan "Willem de Veroveraar" zijn....daar kon hij mee thuis komen.

Willem stichtte na de overwinning een abdij. Aanvankelijk begonnen de monniken abdij een paar kilometer van de heuvel op te bouwen: boven op de heuvel was niet alleen voor soldaten een flinke klim en bovendien was er geen water....maar dat vond Willem maar niks. De al opgebouwde muren moesten steen voor steen worden afgebroken en opnieuw worden opgebouwd boven op de heuvel. Rond de abdij ontstond, zo ging dat in die dagen, een plaatsje: Battle.

Diezelfde abdij  is alweer afgebroken en er staat nu alleen nog een ruïne. Daar is weer een andere koning voor verantwoordelijk: Henry VIII, maar die had er een nationale sport van gemaakt: het afbreken van kerken en abdijen.

zaterdag 27 juli 2013

Whole the world is a stage



Jacques, de melancholicus in As You Like It, een toneelstuk van Shakespeare, verklaart op enig moment meer te zien in somberheid dan in vrolijkheid. Met zijn scherpe waarnemingsvermogen schetst hij in zijn lange monoloog over het menselijk bestaan een accuraat maar ook treurig beeld van zijn medeschepselen. Slechts toneelspelers zijn het die het podium even opkomen en, als ze het verlaten, niet meer zijn dan een schim van wie ze eens waren. Een treurig lot. Het lachen was hem in ieder geval vergaan.

Onontkoombaar schoten de herinneringen aan deze melancholicus mij te binnen, toen ik vandaag in Stratford upon Avon rondliep. De wereld die hier is geschapen is niet alleen één groot theater, het is nog eerder een circus. In de hitte van de middagzon doorkruisten tallozen het kleine stadje en iedereen liep op hetzelfde punt af: naar daar waar het geboortehuis van Shakespeare zou staan. Dit geboortehuis is een oude cottage. Niet heel bijzonder en nogal grauw door haar ouderdom. De meeste bezoekers liepen hier echter straal aan voorbij: er staat namelijk een hek omheen en even verderop staat een modern, lelijk jaren tachtig gebouw opgetrokken en hier staat met grote letters op geschreven: "Entrance birth place William Shakespeare".Vrijwel niemand viel het woord "entrance" op. Het effect was komisch, voor de niet-Jacques onder ons: velen lieten zich voor het toegangsgebouw fotograferen en lieten het echte geboortehuis links liggen.

In dezelfde straat was een winkeltje waar met grote letters op stond geschreven: "Peter Rabbit specialist". De creatie van miss Beatrix Potter was op talloze manieren weergegeven in de etalage: op mokken, T-shirts, boekjes en ga zo maar door. Met name de Chineze toeristen reageerden verrukt: ze lieten zich bij tientallen tegelijk voor de winkel op de foto zetten.

Het maken van een foto is in dit digitale tijdperk overigens een handeling zoals je ademhaalt of in je neus peutert: volstrekt gedachteloos, de camera of het telefoontoestel nauwelijks omhoogtillend, laat staan dat er naar het te nemen plaatje wordt gekeken, wordt er voortdurend afgedrukt.

Ondertussen waren wij op een terras neergestreken. Met plezier bekeken we de fratsen van onze medeschepselen en werden wij door hen bekeken. Een straatartiest begon te zingen en ergens jammerde een kind dat haar ijsje had verloren.

Stiekum moest ik denken aan een andere creatie van dit heerlijke land: Pooh Bear. Hij vroeg aan Piglet: "What day is it?" "It's today", said Piglet..."Ah, my favourite day",said Pooh.

donderdag 25 juli 2013

De magie van wetenschap



Vandaag brachten wij de dag door in Oxford. Een dag waarin de zegen van de wetenschap voortdurend, zacht fluisterend op de achtergrond aanwezig was. De middeleeuwse en renaissance gebouwen waar kerk en wetenschap elkaar nog stevig omarmden, de beelden en schilderijen van fameuze Oxford-denkers: John Locke, Caroll Lewis, Edwin Hubble, Walter Raleigh, Oscar Wilde, maar vooral het feit dat 13 prime ministers hier hun studie hebben gedaan, moet indruk maken. Nu vind ik prime ministers niet de meest inspirerende personen, maar Britten hangen nu eenmaal erg aan status en aanzien, dus het wordt overal vermeld. De universiteit is voor Nederlandse begrippen, ingewikkeld georganiseerd: ze bestaat uit 38 colleges. Ieder college is feitelijk weer een eigen universiteit, maar op de één of andere manier vormen ze gezamenlijk toch ook weer "de" universiteit van Oxford, welke dus wel of niet bestaat: het is maar hoe je het bekijkt. Een college ziet er steeds hetzelfde uit: rond de "meadow", een groot grasveld, is in een vierkant hierom heen een hoog gebouw opgetrokken. In dit gebouw bevinden zich de kamers van de studenten. Recht tegenover de centrale poort, zie je de ingang naar de kapel en naar de eetzaal. Sinds de films van Harry Potter, zijn deze eetzalen geliefd en vormen zich lange rijen om ze van binnen te mogen bekijken. Dat wil zeggen: de eetzaal van Christchurch college, het meest prestigieuze college van allemaal. Loop je naar een ander, minder bekend college, bijvoorbeeld die van Wadham, dan loop je alleen, want wie wil nu de eetzaal van het college van Wadham zien...De zaal is overigens net zo indrukwekkend als die van Christchurch college: schemerlampen op de lange tafels, enorme portretten van beroemde leden van het college en hoge, gebrandschilderde ramen.
Oxford kent ook nog een geweldig museum: het Pritt River museum. Een museum, geheel naar de wetenschappelijke traditie van de 19e eeuw ingericht...Een heel overzichtelijke wereld. Een wereld die nog geheel in hokjes kon worden ingedeeld. Hokjes die samenhang suggereerden, alhoewel men er wel achterkwam dat, hoe meer samenhang men in kaart bracht, diezelfde samenhang toch wel iets gecompliceerder in elkaar stak. Maar daar had men bij de inrichting van dit museum nog geen last van. Alles wat de Engelsen, wereldwijd, vonden, werd geclassificeerd, gerubriceerd en beoordeeld. Als wetenschappelijke Sherlock Holmes-personages, trokken de wetenschappers door de wereld (en dat was feitelijk allemaal Engeland in die tijd) en brachten talloze artifacten mee naar hun universiteit. Een ware wedrace over wie de meest exclusieve en authentieke object wist te bemachtigen, barste los. In die tijd was het blanke ras nog superieur, dus men vermoeide zich in het geheel niet met vragen of het allemaal wel kon: het tentoonstellen van afgehouwen hoofden uit Nieuw Guinea of de huid met tatoeages uit Papoea. Het museum herbergt zo tal van artefacten die op het randje van betamelijk zijn, ze vertegenwoordigen echter toch ook weer een manier van denken waar we nog niet geheel van zijn bevrijd.
Het kent ook zeer opvallende verzamelingen. De mooiste vond ik wel de vitrine met "friendly magic". Een bonte verzameling van over de hele wereld van objecten waarmee mensen ooit het kwade wilden afschrikken, ziektes wilden bestrijden en de zegen wilden afdwingen. Zo lag er een, wat we nu kennen als een versteend achterlijf van een inktvis. Vroeger beschouwde men dit echter als een bovennatuurlijk object en het steen werd vermalen: dat hielp tegen allerlei ziektes. Wie weet, hielp het ook nog. Er tegenover was een vitrine met minder vriendelijke magie, waaronder een ketting van hanenveren, welke kruisgewijs in een dik stuk touw waren gestoken. Dit trof men aan in het raamkozijn van een oude vrouw ergens in Amerika: het was bedoeld om de melkproduktie van koeien te stoppen en ook verspreidde het dodelijke ziekten....
Zoals ik al zei: het was een overzichtelijke wereld: heksendom werd teruggebracht tot een verzameling in een vitrine. Het was een kwestie van bestuderen, duiden en rubriceren. Het doel was ongetwijfeld om bijgeloof en magie te verbannen, maar voor mij was ze weer even voelbaar toen ik de voorwerpen bekeek.

donderdag 18 juli 2013

Je ziet niet wat je ziet



Mijn eerste ervaring met een interim manager was toen ik nog in het ziekenhuis werkte. Na een fusie en reorganisatie, was ik, tot mijn eigen en verder tot ieders verrassing benoemd als divisiemanager. Hierdoor kwam ik automatisch in de directie. Op dat moment had ik niet meer dan 5 jaar ervaring als afdelingshoofd en een summiere opleiding voor operationeel management in mijn zak. Ik stapte dus in een voor mij compleet nieuwe wereld. Het ging over strategie, capaciteitsbenutting, positie in de regio en over geld. Vooral dat laatste. Verrassend weinig werd er gesproken over patiënten.


Omdat de reorganisatie niet vlekkeloos was verlopen, waren er nogal wat posities die niet konden worden ingevuld. Zo ook die van facilitair manager en daar kwam dus een interimmer op terecht. Deze dame hield van aanpakken. Ze bemoeide zich met ieder detail, joeg haar medewerkers voor zich uit en was al snel de schrik van het ziekenhuis. Alles moest veranderen: dekens werden vervangen door dekbedden, er kwamen nieuwe uniformen, de keuken was helemaal niets en moest op de schop. En zo ging het maar door. De bestuurder, ook een interimmer, liet haar gaan.

Ze hield niet van formaliteiten. Knopen werden de hele dag doorgehakt. Ze kon opeens je kamer binnenstormen en overlaadde je dan met een geweldig schrikbeeld, hel en verdoemenis, maar, gelukkig, zij had al een oplossing en, weet je wat, het bespaarde nog een heleboel geld. Wat je ervan vond. Totaal overdonderd keek je schaapachtig in haar richting, wat voor haar voldoende was: wie zwijgt stemt toe. En weg was ze weer. Er was immers een besluit genomen.

Soms probeerde ik met haar discussie aan te gaan. Dat werd niet op prijs gesteld. Daadkracht, Zwart, daadkracht. Doorpakken. Tempo. Bespiegelingen zijn voor de borrel bij het haardvuur. We hebben een crisis te bestrijden.

Opeens was ze ook weer weg. Haar vertrek werd niet nader toegelicht. Ze zal wel een keer de verkeerde deur zijn binnen gestormd of, de echte doodzonde in een algemeen ziekenhuis, een medisch specialist omver hebben gelopen. Uiteindelijk blijven zij de baas en als een medisch staf op de rem gaat staan, is de race gelopen.

Inmiddels ben ik zelf 5 jaar interim-manager, na zo’n 20 jaar directie-ervaring in verschillende zorginstellingen. Het hierboven beschreven beeld van een interim-manager is natuurlijk ernstig gechargeerd, maar blijkt zich wel in de praktijk van alledag als een gestalt, een beeld te hebben vastgezet. Omdat we vaak maar oppervlakkige waarnemers zijn, we reageren veelal op de wereld om ons heen vanuit beelden zoals die zich in ons denken hebben vastgezet (en verdraaid, het lijkt ook wel of we hierin steeds weer worden bevestigd!), is het onontkoombaar dat ook ik vanuit een dergelijk beeld wordt bekeken. Dat levert soms fraaie taferelen op.

Ik was nog geen drie maanden aan de slag in mijn eerste interim-opdracht, toen een lid van de Raad van Toezicht van de instelling waar ik rondliep naar mij opmerkte: “je bent een echte interim-manager, dat zie ik al…” Ik had de man hooguit drie minuten gesproken en alles klopte al voor hem. Of: in de aanloop naar een nieuwe opdracht, werd een referent over mij gebeld. Ik was in het gesprek helemaal niet overgekomen als interim-manager: ik straalde zo’n rust uit. Was ik wel in staat om moeilijke knopen door te hakken? De opdracht werd mij overigens gegund en in korte tijd wist ik orde op zaken te krijgen.

Op mijn manier, dat wel. Maar dat ziet waarschijnlijk niemand.

vrijdag 28 juni 2013

Afscheid van Siep



Het zal in de periode rond oud en nieuw van 2005 zijn geweest, dat ik tijdens een nieuwjaarsreceptie van het verpleeghuis, één van de verpleeghuisartsen met een hond zag rondlopen. Het was een blonde retriever en ze huppelde vrolijk om hem heen. Hij vertelde mij dat hij vrijwilligerswerk in een dierenasiel deed en dat hij soms een hond mee naar huis nam zodat deze weer aan mensen kon wennen. Zo ook Siep, want zo heette de schoonheid.

Siep was een fokhond geweest. Zoals het gaat met fokhonden: na een jaar of 5 is hun economische waarde verdwenen. Concreet betekent dit dat het aantal nestjes dat per jaar wordt geworpen, afneemt, zodat de hond minder opbrengt. Ze werd dus te duur. De oplossing is of doden of naar het asiel. Dit was blijkbaar een fokker die ergens nog iets voor honden voelde: Siep werd gedumpt in het asiel.

Die avond vertelde ik dit verhaal aan mijn vrouw en kinderen. Hun reactie was voor mij onverwacht: woede, algemene woede: hoe ik het in mijn hersens haalde om dat zielige hondje niet onmiddellijk in de auto mee naar huis te nemen. Hun harten waren bij voorbaat gewonnen en ik was kansloos. Nog diezelfde avond belde ik de verpleeghuisarts en een dag later maakte Siep deel uit van ons gezin.

Siep bleek een aparte hond te zijn. Bij voorkeur lag ze de hele dag in haar mand te slapen. Spelen deed ze niet, nooit. Er was er eigenlijk maar één waar ze nog enigszins enthousiast op reageerde: mijn zoon. Die wist haar uit haar lethargie te halen en dan stond ze op en draaide voorzichtig een rondje om hem heen. Ze was zijn vriendin en dat voelde ze.

Ze had nog een passie: eten. Als het etenstijd was, stond ze vooraan en ze viel, letterlijk, de voederbak aan. Ze schrokte zo inhalig haar eten naar binnen, dat niet zelden datzelfde eten met kerende post weer werd uitgebraakt. Niet getreurd, dat werd gewoon weer opgegeten.

Ze was een fokkershond, weet je nog?

Dit was wat wij, mensen, haar hebben aangeleerd: liggen en nesten werpen. Ze zal te midden van meerdere fokkershonden en hun nesten hebben geleefd: eten was dus het recht van de sterkste. Dat zat wel goed bij Siep. En spelen? Daar werd ze niet voor betaald. Allemaal omdat zoveel mensen zo graag een puppie willen. Niet te duur natuurlijk en omdat iedereen een Golden Retriever heeft....nou ja. Leg dat Siep allemaal nog maar een keer uit.

Tot onze verbazing werden we op een gegeven ogenblik benaderd. Iemand, die ooit een pup van Siep had gekocht, was, via het asiel, achter ons adres gekomen. Deze man organiseerde een reünie van nesten van Siep. Of de moeder ook kon komen. We besloten te gaan. We spraken af ergens bij Noordwijk op het strand. Het werd een desillusie voor de kinderen van Siep. Ze zag haar kroost, trok haar bovenlip op, gromde vervaarlijk en liep op een draf van de groep weg. Wij zwaaiden naar de verbaasde eigenaren en liepen achter Siep aan. Ze hield niet van jonge honden. Ze haatte ze. Daar kwamen we wel achter.

Vanmiddag is het afgelopen.

Na het overlijden van Bono, haar grote hondenvriend, ging het snel bergafwaarts met Siep. Het lopen, toch al geen favoriete bezigheid, ging steeds slechter. De laatste weken kwam ze nauwelijks nog uit zichzelf overeind. Ze viel voortdurend en bleef dan hulpeloos liggen. Soms midden in een regenplas. De lol was er voor haar wel af zo.

Om 15.30 uur krijgt ze een spuitje. Siep, onze blonde godin.

zaterdag 8 juni 2013

Het ergste is de hoop...



Eigenlijk sloeg John Cleese in de film "Clockwise" de spijker op de kop, toen hij opmerkte: "Het ergste is de hoop...de hoop dat het uiteindelijk allemaal wel weer goed zal komen..." Hierdoor bleef hij, in toenemende mate wanhopig, proberen het al lang verloren gevecht met de tijd toch nog te winnen. Het is een variant op Nietzsche die opmerkte dat "hoop, het meest duivelse gereedschap is omdat het de marteling van de mens maar doet voortduren".

Het verklaart waarom mensen maar doorgaan. Ook onder de meest repressieve en ontmoedigende omstandigheden. Blijkbaar hebben we een eigenschap meegekregen waardoor we hoopvol blijven. Dat er voor zorgt dat we maar doorgaan. Dat we, zoals een kennis ooit zei over een gezamenlijk vriend die getroffen was door een zeer ernstige ziekte, uiteindelijk toch weer onder dat rotsblok dat ons heeft getroffen, vandaan kruipen. En die eigenschap noemen we "hoop".

In een gesprek dat ik gisteravond over het thema "hoop" voerde, werden verschillende voorbeelden genoemd die hoop gaven: 
- over een meisje dat een vriendin aan kanker had verloren. Dit meisje stond op de markt achter een viskraam en één van haar klanten had blijkbaar in de gaten dat het goed mis met haar was. Hij (of zij, dat weet ik niet), vroeg het meisje om een stukje met hem mee te lopen. In deze korte wandeling stortte ze haar hart uit. De man kocht ergens een stuk kaas voor haar en merkte op: "het is maar een stuk kaas, niks bijzonders. Toch weet ik zeker dat je dit stuk kaas altijd zal blijven herinneren."
- over een vriendin die belde omdat haar relatie stuk dreigde te lopen. Deze vrouw ging naar haar vriendin toe en hoorde haar verhaal aan. Ze sprak met haar vriendin over haar eigen kracht om haar weg te vinden.

En zo waren er meerdere voorbeelden. Wat mij opviel was dat er in ieder verhaal op zichzelf geen enkele relatie was tot de feitelijke wanhoop die was ontstaan en de concrete hulp die werd geboden: de wandeling met de klant, bracht de overleden vriendin van het meisje niet terug; het gesprekje met haar vriendin, loste de relatieproblemen niet op. En toch bleek in beide situaties dat er weer hoop was ontstaan. Hoop, waardoor het meisje en de vriendin blijkbaar weer verder konden. We hoeven elkaar maar even aan te raken en het vlamt weer op.

Ook moest ik denken aan het verhaal van de doos van Pandora. Als bekend opende Pandora de prachtige doos die ze van Zeus tijdens haar huwelijk met Epimetheus had gekregen. Met het nadrukkelijke verbod de doos te openen. Toen ze de doos toch opende, vlogen alle mogelijke rampen, ziekten en zorgen er uit en verspreidde zich over de mensen. Ze klapte de doos snel weer dicht en daardoor wist ze de hoop gevangen te houden. Het is niet voor niets dat de hoop goed in ons zit opgesloten. Zonder woorden. Zonder beelden. Totdat we haar nodig hebben, dan is ze er. Het is blijkbaar iets dat we hebben meegekregen. Of, zoals Havel het heeft geschreven:

"Diep in onszelf dragen wij de hoop.
Als dat niet het geval is,
is er geen hoop meer.

Hoop
is een kwaliteit van de ziel
en hangt niet af
van wat er in de wereld gebeurt.
"

Nog even terug naar John Cleese en Nietzsche...

Ooit werkte ik in een verpleeghuis. Op een dag moest ik op mijn kamer snel wat stukken voor een vergadering ophalen. Ik liep tegelijkertijd met een hoogbejaarde man het verpleeghuis in. Ik stormde de trappen op, greep mijn stukken van mijn bureau en draafde weer terug de hal in. De man had, in de tijd dat ik naar boven was gestormd en weer terug, ik denk, niet meer dan 15 stappen de hal in gezet. We keken elkaar aan en ik kreeg van hem een vette knipoog. 

Wie ben ik om zijn weg een marteling te noemen? 

donderdag 2 mei 2013

Droogkloot



“Ik ben te laat. Te laat voor mijnheer Posthumus…”


Achter ons begon een man hinnikend te lachen.

“O, dat is waar ook, goedenavond, dames en heren…”

De man achter ons barstte nu los in een hysterisch gekrijs en hij begon, met de rest van de zaal, hard te applaudisseren.

De voorstelling was net 3 minuten begonnen.

Het fenomeen tref ik vaker. Je woont een voorstelling bij van een komiek en iedere uiting van dit theaterfenomeen levert lachsalvo’s op, ongeacht of de uiting nu zo leuk was of niet. Gelachen zal er worden.

Ik heb dat niet. Ik moet overtuigd worden.

In dit geval moet ik zelfs oppassen. Voordat ik het weet luister ik de hele avond naar de man achter mij. En alhoewel lachen als vanzelf lachen als reactie op kan roepen, weet ik zeker dat het lachen van deze man een paradoxaal effect op mij zal hebben: stik chagrijnig word ik ervan.

Zo zat ik een keer bij een muziekvoorstelling en naast mij zat een man die me bij de eerste klanken al enthousiast aanstootte: “geweldig he?”. Dit bleek de rest van de voorstelling zijn voortdurende neiging: knipogen, grimassen trekken, tikken, aanstoten. Niet alleen bij mij maar zijn hele omgeving werd in dit moeras van vriendelijk uitdelen meegetrokken. Ik ben tijdens de pauze naar huis gegaan.

Tijdens de voorstelling van gister, nodigde de cabaretier ons op enig moment uit om mee te zingen. Natuurlijk deed bijna niemand mee, maar met enkele behendige opmerkingen en andere, doorzichtige trucs, verleidde hij uiteindelijk toch een flink deel van de zaal.

Ik niet.

Ik kan het gewoon niet.

En ik moet zeggen, ik ben soms jaloers op die mensen die gewoon meedoen. Ik baal dan van mezelf, maar dat betekent niet dat ik dan toch maar meedoe. Dan baal ik nog veel meer van mezelf.

Het is net zoiets als carnaval vieren.

Als je mij eindelijk in een boerenkiel op straat ziet, is het omdat ik word opgehaald voor de dagopvang voor dementerenden. Eerder niet.

Of een polonaise lopen in een kroeg. Het zit er gewoon niet in.

Ongezellig. Geen feestnummer. Een droogkloot.

Voorzichtig begin ik maar wat hinnikend te lachen.

Gelukkig, ik kan het nog.