woensdag 12 augustus 2015

Over verhuisdozen en huisartsen.


 

 
“De verhuizing is goed gegaan. Nu moeten de dozen nog worden uitgepakt.”

Zo verwoordde onze staatssecretaris de stand van zaken bij de decentralisaties van de jeugdzorg en de langdurige zorg.

 Hij bedoelde, in zijn onnavolgbare Haagse woordgebruik, voor de goede verstaander te zeggen dat er nog heel veel moest gebeuren.

Om maar even in het beeld te blijven, behalve dat, na een verhuizing, dozen moeten worden uitgepakt, moet er worden ingericht en hier en daar zal ook nog wel een verbouwing noodzakelijk zijn. We moeten de buren nog leren kennen, de buurt moeten we ons eigen maken, we moeten afleren om niet automatisch de afslag naar ons vorige huis te nemen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Het duurt vaak nog wel even voordat een verhuist gezin weer echt helemaal “thuis” is.

Gelukkig voor hem  zijn de meeste mensen oppervlakkige luisteraars en zij hoorden dus dat het allemaal goed was gegaan.

Klaar.

Nou…

Op het laatste ogenblik, voordat de decentralisaties werden doorgevoerd, is nog besloten om ook de jeugd-GGZ in de beweging mee te nemen.

Jeugd-GGZ gaat over kinderen en jongeren met psychiatrische problematiek. Zij hebben depressieve klachten, zijn psychotisch, suïcidaal, verslaafd aan een gemeen goedje, hebben dwangneigingen of de neiging om zichzelf te beschadigen, kortom, het gaat wel ergens over.

Toch moesten wij, ik werk voor een GGZ-instelling die ook jongeren behandeld, steeds opnieuw aan de ambtenaren van de gemeente uitleggen dat jeugdhulp en jeugd-GGZ twee verschillende gebieden zijn. Niet in de zin van ernstig en minder ernstig, maar wel in de aard van de problematiek. Waar jeugdhulp gaat over vastgelopen jongeren door gebrek aan aandacht, inkomen, mogelijkheden en hierdoor vaak behoefte hebben aan begeleiding, zullen jongeren met psychiatrische problematiek behandeld moeten worden.

En ja, om het nog complexer te maken: het vastlopen van het leven van een jongere kan inderdaad ook uitmonden in psychiatrische problematiek. Omgekeerd kan psychiatrische problematiek ook gepaard gaan met het vastlopen van het leven van een jongere: zie als iemand die bekend is met opnames in een psychiatrisch ziekenhuis, maar eens aan een baantje te komen.

Dit is ook waar: er zijn heel veel jongeren die in de jeugdhulp terecht komen, zonder dat er sprake is van psychiatrische problematiek en er zijn ook jongeren met psychiatrische problematiek die het desondanks op school en in het gezin “gewoon” redden.

Het zit dus gecompliceerd in elkaar en beide gebieden zijn, soms moeizaam, wel van elkaar te onderscheiden, maar niet te scheiden.

Groot probleem was jarenlang dat er dan ook vele tot zeer vele instanties en instellingen zich met deze problematiek bezighielden. En dat er onderling nauwelijks bekend was wie wat deed. Als er al iemand iets deed want het kwam ook voor dat iedereen dacht dat iemand iets deed en dat uiteindelijk niemand iets gedaan bleek te hebben.

Dat heeft doden gekost.

Denk nog maar aan het meisje van Nulde…

Er moest dan ook echt iets gebeuren.

In Nederland betekent dat dat er commissies worden ingesteld en dat er jarenlang diepgravende rapporten worden geschreven.

Het is dus heel goed dat er uiteindelijk een staatssecretaris kwam die zich realiseerde: als ik wil dat er echt iets gebeurt, dan moet dat in zo kort mogelijke tijd tot stand worden gebracht, anders zijn de vier jaar om, komen er verkiezingen en daarmee een nieuwe staatssecretaris die waarschijnlijk zal beginnen om maar weer eens een commissie aan het werk te zetten die de inspanningen van mij gaat evalueren om zo tot beleidsadviezen te komen.

Van Rijn gooide dus zijn kop in zijn nek en gaf gas.

Heel veel gas.

In een jaar tijd was de decentralisatie van de jeugdhulp, jeugd-GGZ en mensen die langdurig zorg nodig hebben een feit.

Dat wil zeggen: de verhuisdozen moeten nog worden uitgepakt…

Gemeentes hebben nu de regie over het beleid en zijn verantwoordelijk voor de zorg van deze jongeren. En wij moeten dus uitleggen dat er verschil is tussen jeugdhulp en jeugd-GGZ.

Om haar nieuwe taken te kunnen uitvoeren, heeft vrijwel iedere gemeente in Nederland inmiddels wijkteams (of sociale teams of buurteams, allemaal variaties op hetzelfde thema) samengesteld: laagdrempelige teams van hulpverleners die de opdracht hebben om de hulp zo dicht mogelijk bij de hulpvrager te organiseren.

Hiermee wordt bedoeld dat men wil voorkomen dat een hulpvraag niet automatisch wordt beantwoordt met een doorverwijzing naar professionele hulp: dat is duur en bovendien, het is beter om eerst aan te sluiten bij de mogelijkheden in de omgeving van de hulpvrager.

Concreet: een jongere meldt zich met problemen op school. Daar kun je direct maatschappelijk werk of een psycholoog op zetten, maar voor hetzelfde, pardon, minder geld is er in de directe omgeving van de jongere bijvoorbeeld een buurvrouw met wie de jongere heel goed contact heeft en die best bereid is om hulp te bieden.

Ik schrijf dit zonder enig cynisme op.

Ik vind het namelijk een erg goed idee dat eerst wordt gezocht naar eigen mogelijkheden, voordat er allerlei professionals op af worden gestuurd.

Maar nu naar die verhuisdozen die moeten worden uitgepakt. Daar komen toch wel bijzondere zaken uit:

Opvallend is dat voor de jeugd-GGZ, jongeren met psychiatrische problematiek, de doorverwijzingen vrijwel uitsluitend door de huisartsen worden afgegeven.

Dus niet door de sociale of de wijkteams van de gemeente…

O, ik vergeet nog te melden dat de gemeentes in deze hele beweging óók nog een flinke bezuiniging moeten opbrengen. Zo is van Rijn, met alle respect, ook wel weer: we vermoeden dat hier een besparing mogelijk is, dus die bezuiniging wordt direct doorgevoerd.

Sociale wijkteams zijn in dienst van de gemeente…huisartsen niet. Beiden mogen verwijzen naar de specialistische psychiatrische zorg.

Dat kan dus een dure grap worden want huisartsen hebben niet zoveel met gemeentelijke budgetten en bezuinigingen die hierin noodzakelijk zijn. Gelukkig niet: zij kijken in de allereerste plaats naar degene die tegenover hen zit en wat hier nodig is.

Of wij, GGZ-instelling, bij een verwijzing door een huisarts, de huisarts niet konden melden dat de cliënt eigenlijk éérst door een wijkteam van de gemeente kon worden gezien, zodat door hen de verwijzing zou kunnen plaatsvinden?

Dat levert twee dingen voor ons op: de betreffende huisarts belt ons nooit meer en bovendien belt hij of zij ter plekke een andere GGZ-instelling om de cliënt onder behandeling te krijgen.

Stel je toch voor: een jongere heeft ernstige klachten: depressief, psychotisch, verslaafd of misschien zelfs een doodswens en de ouders weten, na lang aantobben, de betreffende jongere eindelijk zover te krijgen dat hij of zij zich bij de huisarts meldt. De huisarts beoordeelt vanuit zijn of haar deskundigheid dat er sprake is van psychiatrische problematiek en bovendien dat er echt behandeling moet plaatsvinden…en dan toch die jongere doodleuk melden dat hij of zij eerst nog even naar een gesprek met iemand van de gemeente moet, dan zal die wel beoordelen of een behandeling inderdaad echt wel nodig is…

Ik verzeker je, een welwillende buurvrouw gaat het in zo’n situatie niet redden, tenzij ze psychiater is natuurlijk.

Het zal nog wel even duren voordat we allemaal onze plek in deze nieuwe werkelijkheid hebben gevonden.

donderdag 6 augustus 2015

Mag ik even uitspreken, alstublieft?



Cees Grimbergen leidde gisteravond op televisie een discussie over het onderwerp "de macht van de zorgverzekeraars". De gemoederen liepen natuurlijk hoog op, maar wellicht dat de warme zomeravond hier ook haar aandeel in had.

Het gesprek kwam echter niet goed op gang. Hiervoor waren de verschillende gesprekspartners op voorhand al te vooringenomen met hun eigen standpunt en bovendien was Renske Leijten aanwezig: altijd goed om een uurlang haar politieke dogma bij voortduring naar voren te brengen: de marktwerking in de zorg moet stoppen.

Ik ben geen liefhebber van de marktwerking in de zorg, maar het gemak waarmee Leijten en haar partij alle problemen denkt op te lossen, stuit mij bijzonder tegen de borst.

Naast haar zat een man die werd geduid als "consultant in de zorg". Hij zal wel voor een adviesbureau werken. Zijn centrale stelling was: "Het is in Nederland zo slecht nog niet." Hiermee zou hij enige nuancering in het populisme van zijn buurvrouw moeten brengen, maar hij had een ernstig probleem: het was een hele aardige man die, anders dan de meeste anderen, bereid was om te luisteren en zijn eigen standpunten te nuanceren. Leijten maakte dan ook gehakt van hem. Hij hoefde zijn mond maar open te doen, of ze onderbrak hem, herformuleerde zijn woorden (zodat hij opeens iets heel anders gezegd leek te hebben) of begon weer met haar hamer op het haar zo bekende aambeeld te rammen. Wanneer hij de euvele moed had om iets terug te zeggen, viel ze hem verontwaardigd in de rede: of ze nu eindelijk een keer haar zin mocht afmaken.

Dat mocht ze.

Steeds weer.

Ronduit moedig was Ben Crul, een voormalig huisarts die namens een grote verzekeraar sprak: Achmea (tegenwoordig willen ze weer Zilveren Kruis genoemd worden). Maar ook hij had pech: in de zaal zat een man die het tot zijn levenstaak had gemaakt om juist Achmea van deze aardkloot af te duwen. Hierin enthousiast gesteund door onze vriendin uit de Haagse stolp. Ook de debattechniek van Crul was niet overdadig ontwikkeld, zodat hij bij voortduring ten onder ging in wat mompelend gesputter.

Tenslotte zaten er nog een ervaringsdeskundige en een huisarts. De ervaringsdeskundige bleek uiteindelijk vooral reclame te willen maken voor een bureautje dat ze had opgestart en de huisarts, die had wel wat meer vanuit de praktijk mogen vertellen, maar dat lukte niet erg. Ook haar betoog werd voortdurend overgenomen door Leijten, want, tja, als je de oplossing weet, waarom zou je dan nog luisteren naar anderen: alles wijst immers in de richting van jouw oplossing.

Hierbij bleef ze met een zelfvoldane glimlach in het rond kijken.

Grimbergen kwam er niet goed uit. Hij prikkelde nauwelijks en liet de stroom eenzijdig steeds dezelfde kant opstromen: het populisme vierde hoogtij en de oplossing was zo simpel: stop de marktwerking in de zorg en alles komt goed.

Een belangrijke nuance, die volledig werd gemist in de discussie, is dat er in Nederland sprake is van een gereguleerde marktwerking. Dat wil zeggen: op sommige punten is marktwerking toegestaan, maar de overheid heeft nog altijd een hele dikke vinger in de pap. Het is dus onzinnig om alleen maar naar de zorgverzekeraars te wijzen, als het gaat om de huidige systematiek. De hoogte van de basisbeurs, de inhoud, het is allemaal nog altijd het domein van onze tweede kamer. Het speelveld waarin zorgverzekeraars en zorgaanbieders acteren, is nauwgezet gereguleerd vanuit Den Haag. Dat probeerde Crul een paar keer duidelijk te maken.

Tevergeefs.

Een andere, de decentralisaties, waardoor gemeentes nu verantwoordelijk zijn geworden voor een belangrijk deel van ons zorglandschap, ook dat werd nauwelijks aangestipt. Vooralsnog is het mij voor dit gebied volkomen onduidelijk hoe dit zich gaat ontwikkelen. Duidelijk is dat ook gemeentes stevig inzetten op concurrentie door prijs (er moeten immers enorme bezuinigingen worden gerealiseerd) en dat ook zij momenteel ook nog eens bezig zijn om financiële reserves op te bouwen (ten koste van zorgaanbieders, overigens), maar dat diezelfde gemeentes van zorgaanbieders eisen dat ze intensief met elkaar samenwerken en volop over en weer onderling gegevens uitwisselen. Het is voor mij, eenvoudige zorgboer, niet altijd meer goed te volgen. Maar goed, het viel buiten de scope van de uitzending (die ging immers over zorgverzekeraars), maar boeiend is in ieder geval wel dat gemeentes blijkbaar hetzelfde gedrag aan het ontwikkelen zijn. Met één belangrijk verschil: zorgverzekeraars hebben nog te maken met concurrenten, een gemeente is altijd en per definitie monopolist...

Is dan de oplossing om maar te stoppen met marktwerking?

Zeker is dat de premie van het vroegere ziekenfonds tussen 2002 en 2005 met 110% steeg en dat de premies van de zorgverzekering vanaf haar invoering in 2006 tot en met 2014 slechts met 8,2 % stegen. En dat was nu juist een belangrijke reden om marktwerking te introduceren: de zorgkosten rezen nu eenmaal de pan uit. Dat moest worden beteugeld. Bovendien, de inhoud van het basispakket is in Nederland erg ruim (daar betalen we dan ook voor), hierdoor hoeven we dus, in vergelijking met andere landen, relatief weinig te betalen aan eigen risico en eigen betalingen. Gelukkig, wat mij betreft, is ook in het systeem van de basisbeurs het solidariteitsbeginsel overeind gebleven: we betalen allemaal eenzelfde bedrag, zodat degenen die zo ongelukkig zijn meer getroffen te worden door ziekte e.d. niet veel meer hoeven te betalen dan gelukkigen die gezond zijn.

Dat we de kosten beheersen, komt doordat we van de zorgverzekeraars eisen dat ze scherp inkopen. Ze mogen niet alles voor zoete koek aannemen, wat hen door de aanbieders wordt voorgehouden aan kostprijzen. Ze stellen zaken ter discussie, ze onderzoeken alternatieven en ja, ze gebruiken hiermee hun inkoopmacht om het tij van de nog steeds oplopende zorgkosten te keren...

En daarmee wordt voorkomen dat de zorgpremies voor ons onbetaalbaar zijn.

En mag ik nog even herinneren aan die enorme wachtlijsten waarmee we rond de eeuwwisseling werden geplaagd? Dat is iedereen alweer vergeten....Hoe? Doordat ze domweg grotendeels verdwenen zijn! Hoe? Doordat de zorgverzekeraars op dit punt enorm hebben lopen duwen...

Dat had Crul o.a. volgens mij willen zeggen.

Dus het is allemaal koek en ei?

Natuurlijk niet. Marktwerking heeft als zeer belangrijk nadeel dat het samenwerken tussen zorginstellingen en professionals zoals huisartsen op zijn minst wordt bemoeilijkt. Je bent immers ook concurrenten van elkaar. Gelukkig zitten zorgmensen niet zo in elkaar, dan bedoel ik vooral de mensen die het werk doen: de verpleegkundigen, artsen, fysiotherapeuten: dat volk is gelukkig heel erg genegen om samen te werken en dat zijn ze ook gewoon blijven doen.

Mede door de marktwerking met alle financiële druk die zij met zich meebrengt, zijn er grote zorgmolochen ontstaan. Enorme organisaties die poogden om, door bundeling van krachten, efficiënter te gaan werken, kosten te besparen en reserves op te bouwen. In de praktijk blijkt dat echter gemakkelijker gezegd dan gedaan: het vraagt heel wat van bestuurders om een dergelijk construct levensvatbaar te krijgen en te houden.Gelukkig zie je ook hier dat er zo langzamerhand andere inzichten ontstaan en dat de oplossing van dit probleem niet altijd hoeft te zitten in fuseren. Maar hier moet nog veel gebeuren, inderdaad.

Dat kost tijd.

En ook de financieringsmanieren vragen om een kritische beschouwing, zoals dat afschuwelijke systeem van de thuiszorg, waarbij een onmenselijk strakke indicatiestelling moest leiden tot een besparing in de zorgkosten. Uiteraard, het werkte niet en dankzij Jos de Blok weten we nu ook dat de oplossing niet is om medewerkers tot in het oneindige te controleren, maar juist de professionele ruimte te geven die ze verdienen: dát werkt kostenbesparend. Je hoeft immers niet meer een zwaar en duur controlesysteem in je organisatie overeind te houden.

We zijn er zeker nog niet en er moet nog heel veel gebeuren.

Maar dat we alleen maar op de verkeerde weg zijn....die conclusie kan ik zeker niet trekken.

Fijn dat ik even uit mocht spreken.

woensdag 22 juli 2015

S-M-A-R-T




Ooit was er op de afdeling waar ik als verpleegkundige werkte, een patiënt opgenomen die nogal wat vage klachten had. Omdat het een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis was, liepen de internist en neuroloog niet direct de deur plat, maar op vrijdagmiddag waren ze er: dan werd er een borrel geschonken.

Voor de zekerheid: het is allemaal al vele jaren geleden…

De internist had voor de patiënt met vage klachten onder andere gevraagd om urineonderzoek. Het potje met urine stond klaar om naar het lab te worden gebracht. De dokter zag het potje, draaide de deksel ervan af en hing zijn neus boven de scherp geurende vloeistof. Hij keek bedachtzaam naar het plafond; snoof een paar keer diep en stak vervolgens nog een keer zijn neus in het potje.

“Trichomoniasis.”

Op onze bevreemde blikken vervolgde hij:

“Een SOA…niet perse door onbeschermde sex, maar gezien zijn andere klachten, zou het me niet verbazen als onze vriend iets te uitbundig zijn hormonen achterna is gelopen en nu vooral zielig wil zijn want, tja…”

Wij bleven hem aanstaren.

“O, dat ruiken…dat zien jullie natuurlijk nooit meer. Al die jonge dokters vragen allerlei lab-onderzoeken aan en durven pas een diagnose te stellen als het bloed, de urine, het speeksel door allerlei machines is gehaald en de bestanddelen in partjes zijn ontleed…Ik gebruik mijn eigen zintuigen nog: voelen, ruiken, kijken, luisteren…dat is het handwerk dat ik heb geleerd, maar die kunst zijn we kwijt aan het raken. We hebben pas zekerheid als er een formulier voor onze neus ligt…”

Hij had een punt.

Als ik tegenwoordig naar de garage ga, wordt er ergens op mijn dashboard een computer op de auto aangesloten, die de monteur precies vertelt waar het eventuele probleem zit. Heb ik een klacht die niet op het schermpje zichtbaar wordt, dan zit de monteur met zijn handen in zijn haar. De motorkap wordt voor de diagnose niet meer geopend. De motor wordt niet meer gestart om te luisteren, er wordt niet meer ergens een vettig stripje tevoorschijn getrokken om de vloeistofspiegel van het één of ander te controleren: dat kost allemaal veel teveel tijd.

Nog zo één.

In mijn huidige werk, ook weer in de psychiatrische hulpverlening, hebben zorgverzekeraars, in het kader van de transparantie, bedacht dat het effect van de behandelmethoden meetbaar moet zijn.

SMART.

Specifiek. Meetbaar. Acceptabel. Realistisch. Tijdgebonden.

Dus dat betekent een meting aan het begin van een behandeling. Ergens halverwege en ook nog aan het einde. Een vragenlijst, door de cliënt ingevuld. En dan maar hopen dat het resultaat aangeeft dat er een verbetering van de klachten is ontstaan.

Want we leven in een maakbare samenleving. Ook als het gaat om zielepijn.

En het mag geen cent teveel kosten.

Hierover is nog veel te zeggen, maar daar gaat het mij nu niet om.

Een behandelaar moet dit invullen bewaken. Om hen te faciliteren, zijn er verschillende methoden ontwikkeld voor de behandelaar om te controleren of de cliënt inderdaad een vragenlijst heeft ingevuld.

Dat betekent: computer opstarten; inloggen in het systeem; electronisch dossier van deze cliënt openen en opzoeken of de vragenlijst is ingevuld.

Dat kost tijd.

Die hebben veel behandelaren niet, want tijd is geld: ze moeten vooral produktief zijn.

Vinden wij met ons allen en daardoor de zorgverzekeraars.

Eén van hen belde mij op om zich hierover te beklagen: het kost allemaal veel te veel tijd.

Waarop ik suggereerde:

“Maar je kan het toch ook gewoon aan je cliënt vragen?”

Toen viel er een diepe stilte…

zaterdag 11 juli 2015

Adempauze




Afgelopen week mocht ik mij bij de longarts melden. Een periode van onderzoek was hieraan vooraf gegaan. Het oordeel was al uitgesproken en deze keer zou mij de oplossing voor mijn kwaal worden aangereikt.

Ik wist dat ik geen naalden meer in mijn lijf hoefde te verwachten, of een slang die door mijn neus mijn lijf werd ingeduwd of meer van dit soort ongenoegens, dus ik zat ontspannen mijn beurt af te wachten.

Bij de balie meldde zich een ouder echtpaar. Direct was duidelijk wie de longpatient was: de man liep langzaam en met hoog opgetrokken schouders. Hij concentreerde zich op zijn beweging richting de stoeltjes van de wachtkamer. Zijn vrouw riep al van verre naar een andere wachtende dat het weer zover was. De ander, een man op een leenrolstoel van het ziekenhuis, slangetje door zijn neus en zuurstoftankje naast hem, zwaaide en keek vervolgens naar buiten.

De man plofte naast mij neer. Ik keek nog even in zijn richting, maar een begroeting zat er niet in. De man bleef hoorbaar ademend voor zich uit kijken. Zijn vrouw ging naast hem zitten en mopperde dat het zo druk in de wachtkamer was.

"Het zal wel weer uitlopen..."

Dat vond ik geen prettige boodschap.

Toen kwam Ruud binnen.

"Ha Ruud!", schreeuwde de vrouw tenminste. Ruud ging met een brede grijns naast haar zitten.

"Je moet je nog melden, Ruud"

Maar dat hoefde niet, Ruud was al even bezig in de ziekenhuismolen.

Ruud en het echtpaar bleken elkaar goed te kennen. De man bemoeide zich niet met het gesprek tussen Ruud en zijn vrouw, maar soms lachte hij mee om een grapje van Ruud.

Ruud was een grappenmaker.

En longpatient.

Geleidelijk aan werd mij duidelijk dat ik in een dorp terecht was gekomen: het dorp van de longpatiënten. Ze kenden elkaar allemaal.

Dat wil zeggen: Ruud kende ze allemaal en dat gold ook voor de dame van het echtpaar.

En ze vonden iets van alle longpatiënten.

Joke bijvoorbeeld, die had afgelopen week zo'n electrische rolstoel gekregen.

Dat was schandalig.

Vond Ruud.

Hij had zelf nog gezien hoe ze een week eerder op haar fiets door de stad toerde.

Op de fiets!

De vrouw schudde verontwaardigd haar hoofd. Wat een oplichterij.

Maar ja, Joke.

Dan weet je het toch wel?

Tja.

Peinzend keken ze even voor zich uit.

"Je ziet er overigens goed uit, Ruud. Ben je aan het sporten?"

Dat was Ruud. Drie keer per week.

De vrouw keek misprijzend. Haar man had ook het advies gekregen om zich te melden op een sportschool voor ouderen. Dat was goed voor zijn conditie, zijn longen.

De man keek naar Ruud en wees op zijn borst.

"Gaat niet lekker, hoor....zeker met die warmte"

Nou, daar wist Ruud alles van.

Hoe dan ook, het advies van de longarts was in onvruchtbare bodem gevallen: "Weet je hoeveel dat kost? Dat ga ik echt niet betalen!"

Ruud lachte samenzweerderig. Dat had hij nou precies hetzelfde gedacht toen de longarts hem dat advies gaf.

"Ik heb gewoon gezegd dat ik het geld niet heb....en weet je wat? De dokter schreef een verwijzing en nu sport ik drie keer per week hier in het ziekenhuis bij de fysiotherapie...."

Gratis!

Dat vond de vrouw een goed advies. Haar man keek alweer puffend voor zich uit. Hij zag zich nog niet zo sporten, geloof ik.

Vervolgens kwam de crisis in Griekenland aan bod. Helaas, voordat ze de ultieme oplossing met elkaar hadden gedeeld, werd ik naar binnen geroepen.

dinsdag 26 mei 2015

Ik ben de leugen....







Gister bekeek ik een bijzonder interessante documentaire.


Het betrof een moordzaak waarbij de man die langdurig voor de moord is veroordeeld, mogelijk de moordenaar helemaal niet is geweest.

Er pleitte veel tegen hem:
1) er was een DNA-spoor in zijn auto aangetroffen van het slachtoffer,
2) in zijn auto lag zand dat precies het zand bleek waarin het slachtoffer was begraven,
3) in zijn tuin, thuis, trof men een schep waarop ook weer dit type zand (en wat sterk afweek van het zand dat in zijn tuin werd gevonden).

Op basis van bovenstaande én het gegeven dat het slachtoffer zijn toenmalige vriendin (vaag) kende, was voor de rechter genoeg om de man langdurig het gevang in te sturen.

Er begonnen echter steeds meer feiten naar boven te komen, die de veroordeling twijfelachtig maken. Belangrijkste was wel dat, toen de hele zaak nog eens in een reconstructie werd nagespeeld, het echt onmogelijk leek dat deze verdachte, een tengere man van achter in de vijftig, in zijn eentje het slachtoffer uit zijn auto had getild, door een bos getild (er waren in het hele bos geen sporen te vinden van een sleeppartij) en in dit bos zou hebben begraven. Het slachtoffer was groter en zwaarder dan de beoogde dader. Bovendien begonnen er allerlei twijfels over de doodsoorzaak te ontstaan: de man zou zijn gewurgd. Ook dit leek een onmogelijke opgave voor degene die de moord zou hebben gepleegd. Er was ook geen enkel direct fysiek bewijs dat de man zou zijn gewurgd. Eigenlijk wist men niet zo goed hoe de man was overleden...

Er was in dit hele gebeuren echter één groot probleem.

De beoogde moordenaar bleek een pathologische leugenaar. Hij ontkende in ieder geval de moord, maar hoe het verhaal dan in elkaar zou steken, hierover verzon hij het ene na het andere verhaal. En de verhalen werden steeds grotesker.

Op de één of andere manier moet hij iets te maken hebben gehad met de dode man in het bos, getuige het DNA en de zandkorrels. Dat ontkende hij ook helemaal niet hij gaf de ene na de andere verklaring, die echter steeds opnieuw niet steekhoudend bleek.

Zelfs onderzoekers die, na jaren, twijfels over de veroordeling begonnen te krijgen op basis van bijvoorbeeld de reconstructie, haakten na enige tijd af: de man bleef zijn verhaal maar bijstellen en herformuleren. Het duizelde hen en ze kwamen er niet uit.

Ik ben de leugenaar, sprak de leugenaar en begon hard te lachen...

Zelfs als deze man ooit een keer de waarheid vertelt, zal hij niet meer worden geloofd.

Ondertussen blijft de familie van het slachtoffer met een groeiend vraagteken achter.....dat moeten we ons ook realiseren....

vrijdag 8 mei 2015

"Ten voordele van de armen van Gouda"



Ik ben in het bezit van een curieus boekwerkje.

"Mijn herrinneringen van Gouda."

Nee, ik heb herrinneringen precies zo geschreven als dat het in het titelblad staat. Het is een boekwerkje uit 1821.

De schrijver is onbekend. Op het titelblad vermeldt hij wel: "ten voordeele der Armen van Gouda."

Het boekwerkje blijkt feitelijk een lang commentaar op de waarnemingen van graaf Gijsbert Karel van Hoogendorp, een conservatief politicus en telg uit een oud, Rotterdams regentengeslacht. In het vierde deel van zijn "Bijdraagen tot de Huishoukunde van Staat", wijdt hij een gedeelte aan Gouda.

1821. Nederland is sinds kort een monarchie: in 1815 wordt Willem Frederik van Oranje gekroond tot soeverein vorst der verenigde Nederlanden (België maakte toen nog deel uit van ons wereldrijk) en hertog van Luxemburg. Napoleon en de Franse machthebbers hebben nog maar 8 jaar eerder het land verlaten. Alhoewel halverwege de 18e eeuw in Engeland de industriële revolutie al begonnen is, is Nederland nog steeds een agrarisch land. Van Industrieën was maar zeer mondjesmaat sprake en het vervoer ging vooral lopend, als je mazzel had, per paard, maar nog het meeste per trekschuit. Het tempo lag laag, de steden verarmden en ook op het platteland was schraalhans keukenmeester.

Gouda, ooit, in een ver en roemruchtig verleden, 6e stad van het land. In belang en grootte ging het Rotterdam voor. Datzelfde Gouda was nu, we schrijven weer 1821, verarmd. De typisch Goudse produkten, pijpen, bier en plateelwerk, hebben op de markt nauwelijks nog betekenis. De rivieren die voor de stad de belangrijkste slagaders in haar economie zijn, de Gouwe en de IJssel, dreigen steeds verder dicht te slibben.

Van Hoogendorp suggereert blijkbaar dat de pijpmakers maar een ander vak moeten leren: steenbakker. Dat vindt onze anonieme schrijver, in het wat slijmerige taalgebruik van die tijd, een waardeloos idee: de pijpmakers zijn gewend om thuis te werken en bovendien de pijp vereist een "zachte behandeling", heel anders dan het ruwe steen. Bovendien, dan zouden er nieuwe steenfabrieken moeten komen en die heeft ons land helemaal niet nodig. Immers: "het bestraten der wegen  zal ten einde lopen en het zetten van nieuwe gebouwen is nog niet zo druk aan de gang."

Blijkbaar werd de welvaart van een stad in die tijd afgeleid van het aantal buitenplaatsen dat de regenten van een stad door het hele land bezaten. Er volgt een indrukwekkende opsomming van landgoederen en buitenplaatsen die ooit Gouds bezit waren.

Tenminste, in bezit van Goudse notabelen: o.a. Raadwijk onder Zwammerdam; Knodsenburg onder Bodegraven; Zeelust bij de Goudse Sluis; Rhijnstroom, Postrust, Raadwijk onder Alphen a/d Rijn; maar ook Limmen, Camerijk en Nuland behoorde als heerlijkheid tot het eigendom van belangrijke gouwenaren. Hier was in 1821 feitelijk niets meer van over ("Droevige waarheid!"). De huizen stonden leeg, waren gesloopt of verkocht.

Onze onzichtbare schrijver gaat ook nog in op een noviteit van zijn tijd: de Maatschappij van Weldadigheid. Juist in die periode was men begonnen om de allerarmsten en kanslozen over te brengen naar grootschalige projecten in Drenthe, alwaar deze paupers, onder streng toezicht, een nieuw leven als boer mochten opbouwen.

Ook hier heeft de schrijver weinig fiducie in. Immers: als een schip in nood tijdens een storm een deel van de lading overboord gooit, dan zal dit deel substantieel moeten zijn, anders heeft het geen zin....Gouda kende zo enorm veel verpauperde gezinnen in die tijd, dat het afvoeren van enkelen naar Drenthe, slechts een druppel op de gloeiende plaat zou zijn. Het afvoeren van een veel groter deel, zou weer onbetaalbaar voor de Goudse gemeentekas zijn.

Eigenlijk ziet de schrijver maar één echte oplossing voor de Goudse problemen: de rivieren moesten worden uitgebaggerd en er moesten eindelijk jaagpaden worden aangelegd, zodat de scheepvaart weer op gang kon komen. Als de scheepvaart weer op gang kwam, zou de motor van de economie weer gaan draaien. Als die motor weer op gang was.....

En het gouvernement zou in Gouda een eigen rechtbank moeten onderbrengen.

Maar het allerbelangrijkste is toch wel "de weldadige begunstiging van zijne Majesteit, onze beminde en geëerbiedigde Koning"....


zaterdag 2 mei 2015

Vrijheid



Nu overal wordt geschreven en gesproken over vrijheid, gaan mijn gedachten automatisch terug naar mevrouw Oliekan.

U kent haar niet.

Daar ga ik verandering in brengen.

Ik ken mevrouw Oliekan vanuit één van mijn eerste baantjes als verpleegkundige in een psychiatrisch ziekenhuis. Daar ontmoette ik mevrouw Oliekan. Een vriendelijke, wat teruggetrokken dame van ergens achter in de vijftig.

We hebben het over zo'n dertig jaar geleden.

Mw. Oliekan was een schippersvrouw. Dat wil zeggen, haar man voer met een binnenvaartschip over de Nederlandse wateren en zij was het grootste deel van het jaar opgenomen in de kliniek. Toch werd ze door iedereen een schippersvrouw genoemd.

Mevrouw Oliekan hoorde stemmen. Beter gezegd: ze hoorde één stem en wel die van dokter Bal. Dokter Bal was een psychiater die in dit ziekenhuis werkte. De stem van dokter Bal vertelde haar de hele dag door wat ze wel of niet moest doen. En als ze iets deed of dacht, dan gaf dokter Bal daar commentaar op. Meestal was dat vriendelijk, maar hij kon ook erg bozig en lelijk tegen haar doen en dan was mevrouw Oliekan helemaal van slag. Ze at dus pas als dokter Bal haar zei dat ze kon gaan eten. Ze ging pas naar de w.c. als hij haar toestemming gaf. Of ze ging opeens drie keer in tien minuten naar de w.c. omdat dokter Bal zichzelf blijkbaar een geintje had beloofd.

Mevrouw Oliekan accepteerde het allemaal als volstrekt gebruikelijk. Zonder mopperen voldeed ze nauwgezet aan de opdrachten van dokter Bal. Ze moest alleen erg huilen als hij haar uitschold omdat ze iets niet precies deed zoals hij dat wenste. Gelukkig gebeurde dat maar zelden.

Natuurlijk, de stem van mevrouw Oliekan was een stem die zij op één of andere manier "bedacht". Maar daar hoefde je bij haar niet mee aan te komen: natuurlijk was dit de stem van dokter Bal.

En als dokter Bal nu eens op de afdeling kwam en voor haar stond?

Verbazingwekkend genoeg gebeurde er dan helemaal niets bijzonders. Ze groette hem vriendelijk en luisterde naar de stem in haar hoofd. Daar stond dokter Bal letterlijk buiten.

Het was heel goed mogelijk om de stem door medicatie tot zwijgen te brengen. Dat was dan ook wel eens geprobeerd.

Het effect was dat mevrouw Oliekan haar bed niet meer uitkwam. Ze werd angstig, paniekerig zelfs, omdat niemand haar nog vertelde hoe ze de dag door moest komen. De structuur verdween en dat werkte verlammend op mevrouw Oliekan. Met grote, angstige ogen lag ze diep onder de dekens, wachtend op de stem van dokter Bal...

Tja.

Wat is vrijheid...

vrijdag 1 mei 2015

Sukkel.



Als er een groep is die ontdekt hoe het is om alleen te staan, dan zijn het wel mensen met schulden.

"Geld is het laatste taboe", meldde één van de stamgasten in de meest bekeken kroeg van Nederland, Jort Kelder in DWDD. Zoals wel vaker met kroegwijsheden, ze zijn waar. We worden de hele dag geconfronteerd met mensen die geslaagd zijn. En bovendien: dat hebben ze ook erg aan zichzelf te danken: hard werken, veel leren, veel wilskracht. Kortom, je bent een sukkel als het allemaal anders loopt.

Schulden heb je dan ook aan jezelf te danken. Het is zo simpel: je kan niet meer uitgeven dan je binnen krijgt. Als je die ijzeren wet eenmaal begrijpt en een kind kan dit begrijpen, dan is er geen enkele reden om schulden op te lopen.

Zestig procent (60%) van de Nederlanders woont in een huis waarvoor ze een hypotheek hebben afgesloten. Slechts acht procent (8 %) woont in een huis dat volledig eigendom is van de bewoner...

Met andere woorden: ruim 10 miljoen (10.000.000) Nederlanders heeft de ijzeren wet niet begrepen.

Ik ben één van hen.

Nu nog op een kwaad ogenblik je baan verliezen en dan gaat het hard...

Dan ontdek je een paar dingen.

Zoals dat wij een overheid hebben die verdomd goed voor zichzelf zorgt. En dat doen ze snoeihard: boetes, belastingachterstanden, voor je het weet staat de gerechtsdeurwaarder voor de deur. Door ons onvolprezen, volstrekt ondoorzichtige systeem van toeslagen die via de belasting kunnen worden aangevraagd, maar net zo makkelijk weer worden teruggevorderd, zijn al velen onder ons in die spiraal omlaag gezogen toen de dominosteentjes eenmaal begonnen te vallen: inkomen kwijt, oplopende hypotheekschuld, betalingsachterstand bij de belastingen en/of studieschuld, terugvorderingen over eerdere jaren van de zorg- of huurtoeslag.....

Zie daarin nog maar eens overeind te blijven.

En in je omgeving keren steeds meer mensen zich van je af: wie wil nu bevriend zijn met een sukkel. Geleidelijk aan kom je alleen te staan.

Soms een klein lichtpuntje.

Zoals een jongeman mij vandaag vertelde, toen hij zijn verhaal over zijn schulden deed:

Een monteur kwam bij hem thuis om het gas af te sluiten. Toen hij hiermee klaar was, meldde hij dat hij ook opdracht had gekregen de electra af te sluiten.

Dat was een flinke tegenvaller: het was winter en zonder electra geen warmte, eten, en ga zo maar door.

De monteur zag het beteuterde gezicht en zei zachtjes:

"Ik mag het electra niet afsluiten als je me nu sommeert om je huis te verlaten...."

Waarop mijn cliënt de monteur vroeg om zijn huis te verlaten.

Waarop de monteur het huis verliet....

Als de wereld koud is, zijn dit de momenten om je aan te warmen.

zaterdag 25 april 2015

Lucretia






Vandaag waren Anita en ik dan eindelijk op de tentoonstelling "Rembrandt Laat". Omringd door Amerikanen, Duitsers, Fransen, Chinezen, Noren, Engelsen, Vlamingen, Columbianen, dwaalden we door de verschillende zalen. Van over de hele wereld waren de kostbare doeken en tekeningen naar Nederland gehaald.

Zover zijn we dus al: musea van over de hele wereld hebben hun meest kostbare doeken uitgeleend voor deze tentoonstelling.

Wow.

We beginnen elkaar te vertrouwen.

Maar goed.

Het was overdonderend. Zo mooi. Het meesterschap van deze man uit Leiden.

De staalmeesters. Een groep heren in vergadering. Ze worden duidelijk gestoord in hun concentratie. Priemend boren de ogen in de richting van degene die het waagt om hen te storen.....dat ben jij....Ze kijken jou aan...

Een oude man in een leunstoel. Genadeloos zijn de tekenen van ouderdom weergegeven: wratten, vlekken op de huid, diepe rimpels en een wat afwezige blik.

Maar het meest trof mij Lucretia...

Een Romeinse schone die wordt verkracht door een prins (in de tijd dat Rome nog een koninkrijk was). Ze kan deze vernedering niet verwerken en pleegt uiteindelijk zelfmoord met een mes.

Wij zien haar op het moment dat ze nog geen besluit genomen heeft. Ze is vol twijfels: enerzijds de boosheid over die vernederende verkrachting, anderzijds de gehechtheid aan het leven. Ze is niet benaderbaar voor de toeschouwer: ze kijkt nadrukkelijk van je weg.

Het is haar worsteling....

En wij kunnen alleen maar toekijken....

Dat ultieme moment, waarin je er volkomen alleen voor staat, gevangen in de wegkijkende blik.

maandag 6 april 2015

Winkelsluiting.




Inmiddels kennen vele winkeliers in het winkelcentrum mijn vrouw. Zij is immers al jaren in deze omgeving één van de wijkverpleegkundigen en zij deelt met deze middenstanders een groeiend aantal verwarde, oudere klanten.

Dat levert de nodige dilemma's op.

Zo is er mevrouw Varenkamp. Weduwe, geen kinderen en nauwelijks familie. Behalve dan een nicht die vanuit het zuiden van het land wanhopig probeert enige orde in de toenemende financiële chaos van mevrouw Varenkamp te handhaven.

Tevergeefs.

Mw. Varenkamp dementeert en dat doet ze al jaren. Ze heeft hierbij een hardnekkige neiging ontwikkeld om haar koelkast gevuld te houden. Wat ze voortdurend ook weer vergeet, waarop ze opnieuw richting het winkelcentrum gaat om de nodige inkopen te doen.

De slager hield mijn vrouw zaterdag nog staande.

Of ze wel wist dat mevrouw Varenkamp vrijdag bij hem, de kaasboer, de bakker en de poelier van alles op de pof had gekocht? Ze had geen geld meer en er was niks meer om te eten in huis. Iedereen had zijn hand over zijn hart gehaald en haar wat te eten meegegeven.

Die avond was mijn vrouw bij mevrouw Varenkamp thuis.

Natuurlijk, de koelkast en de keukenkastjes puilden uit van het eten.

Dat ze geen geld had, kon mevrouw Varenkamp, na lang nadenken, wel verklaren: haar geldpasje was met de wind weggewaaid. Zomaar. Hoog in de lucht was het uit zicht verdwenen. Ze had er verbijsterd naar staan kijken....En tja, wat moet je dan?

Mijn vrouw opende het kastje waar de betaalpas altijd lag. Het lag er nog steeds.

Mevrouw Varenkamp gaf geen krimp en begon over haar nichtje die steeds maar zo moeilijk deed over het geld.

Mijn vrouw verzamelde verschillende etenswaren die vrij van een spoedig bederf waren en stopte ze in een tas. De volgende ochtend zou ze de spullen weer terugbrengen. Zonde om hier te laten bederven. Ze warmde een maaltijd voor mevrouw Varenkamp op in de magnetron: mevrouw Varenkamp kookt al jaren niet meer. Als de wijkverpleging haar eten niet voor haar klaarmaakt, zal ze van de honger omkomen.

Samen liepen ze naar de voordeur. Mevrouw Varenkamp mopperde: het was al donker buiten en de winkels waren nu vast en zeker al gesloten....

ze was vergeten om eten in huis te halen....

vrijdag 3 april 2015

Ik kan het niet alleen ....




 
Je zal toch maar minister van volksgezondheid zijn. 

Ik kan me voorstellen dat de wereld al snel uitsluitend uit gezondheidsproblemen lijkt te bestaan. Werkelijk alles wordt op jouw bordje gelegd en vragend kijken de kamerleden en vervolgens ook het journaille (maar dit kan net zo goed in omgekeerde volgorde) jou aan voor de oplossing.

Nu kwam de politie weer naar buiten met de mededeling dat onze blauwe-petten brigade de afgelopen jaren steeds vaker is geconfronteerd met verwarde mensen op straat. Over de periode 2013 – 2014 was er zelfs sprake van een toename met 30% en dan hebben we het over vele tienduizenden incidenten door ons hele land. In zijn analyse gaf de korpschef mee dat het wel eens te maken zou kunnen hebben met de bezuinigingen in de GGZ, waardoor het aantal opnameplaatsen in hoog tempo is afgebouwd.

De minister wist niet hoe snel ze de kamer moest schrijven dat de laatste conclusie wel erg snel getrokken was: er zou net zo goed een verband met de economische crisis (die door onze minister president net als beëindigd is verklaard, maar daar is hij toch weer) of de onrust in de wereld (alsof de wereld in eerdere jaren een vredig paradijs was) kunnen worden gelegd.

Feit is wel dat het aantal opnameplaatsen (ik bedoel hiermee de opname in een kliniek of op een PAAZ) sinds 1980 spectaculair aan het afnemen is. Bevonden we ons in 1980 op de wereldranglijst met 170 bedden per 100.000 bewoners nog op de 2e plaats, in 2009 waren we op deze ranglijst, met 139 bedden per 100.000 bewoners, al gezakt tot de 10e plaats. In een bestuurlijk akkoord uit 2008 is indertijd afgesproken dat we in 2020 nog eens 30% van het aantal bedden hebben gesloten. Metingen leren ons dat de bestuurders van de GGZ-instellingen zich hier braaf aan houden: we gaan die 30% waarschijnlijk eerder dan 2020 halen…. 

Het zou echter oneerlijk zijn om deze maatregel uitsluitend toe te schrijven aan de bezuinigingsdrift van onze bewindslieden. Er is natuurlijk meer aan de hand. De behandeling van psychiatrische ziekten vinden, ook vanuit de behandelinhoud geredeneerd, liefst zoveel mogelijk in de eigen thuissituatie plaats. De ontwikkeling van verbeterde medicatie en nieuwe behandelmethodieken 
(fact -, IHT-teams), maken dit ook beter mogelijk. Een opname is wellicht soms noodzakelijk, maar die zou zich moeten beperken tot crisisinterventie: Goffman leerde ons in zijn weergaloze studie naar “totale instituties” in de jaren ’60 al, hoe ziekmakend langdurige opnames kunnen zijn. In die zin is de beweging naar kleinere psychiatrische ziekenhuizen en het behandelen vanuit ambulante teams in de wijk een volstrekt logische.

Tegelijkertijd moeten we erkennen dat de samenleving  er de laatste decennia niet eenvoudiger op is geworden. Technische ontwikkelingen volgen elkaar snel op; het nieuws van iedere willekeurige plek op de planeet is, door social media, vaak binnen seconden overal verspreid; door ontkerkelijking, individualisering en dergelijke tendensen, zijn mensen steeds meer op zichzelf aangewezen; de verzorgingsstaat wordt in hoog tempo afgebroken en de overheid maakt een terugtrekkende beweging en, sinds meerdere jaren, groeit de armoede in Nederland en worden steeds meer mensen afhankelijk van voedselbanken, etc. De kans dat mensen “buiten de boot” gaan vallen, wordt dan ook steeds groter.

De minister heeft dus gelijk wanneer zij in haar reactie aangeeft dat de toename van verwarde mensen op straat, niet perse een gevolg is van de bezuinigingen in de GGZ. Deze hebben wel degelijk ook een inhoudelijk karakter. Tegelijkertijd zal ook deze minister zich er rekenschap van moeten geven dat onze samenleving in hoog tempo verandert en dat een toenemend aantal mensen hierdoor kind van de rekening dreigt te worden.

Mensen over wie we ons zorgen zouden moeten maken.

Mensen die er op zouden moeten kunnen vertrouwen dat we er voor hen zijn.

Dan zou ze niet verwijzen naar een economische crisis of de onrust in de wereld, maar ze zou er beter aan doen haar collega’s en maatschappelijke partijen om hulp te vragen: 

ik kan het niet alleen….

maandag 30 maart 2015

En nu weer over tot de orde van de dag....alstublief....




Wat is het verband tussen Richard Leeuwenhart en Richard III?

Ze maken beiden deel uit van de familie Plantagenet. Een familie die Engeland ruim 300 jaar koningen leverde. Dat wil zeggen, Richard III was van het huis York, maar dit was een zijtak van de Plantagenets. Ook hebben beide heren geschiedenis gemaakt met hun begrafenis: Leeuwenhart is in stukjes en beetjes begraven: zijn hersenen in Poitoux, zijn hart in Rouen en de rest van het hersen- en harteloze koninklijke lijf is bijgezet in de abdij van Fontevraud. Richard III is eeuwenlang onvindbaar geweest totdat zijn benige restanten (ook hier hart noch hersenen) werden teruggevonden onder het beton van de parkeerplaats van de sociale dienst in Leicester.

Dat laatste is niet bedacht maar het resultaat van het grillige lot dat we geschiedenis noemen.

Tenslotte moet worden vermeld dat beide heren er een nogal rücksichlose gewoonte op na hielden om iedereen die een bedreiging vormde voor hun troon, te vermoorden.

Noblesse oblige, zullen we maar zeggen.

Eerlijkheidshalve moet hier natuurlijk ook worden vermeld dat er nogal wat mensen waren die het hadden voorzien op de Goddelijke status die heersers in die tijd nu eenmaal hadden. Met name leden van de familie Tudor waren bijzonder hardnekkig in hun complotten. Uiteindelijk hebben zij gewonnen. Dat leverde Engeland onder andere een man als Henry VIII op: de man die iedere Goddelijke status verloor door zijn vrouwen te onthoofden en, wat nog veel erger was in die tijd, de paus niet langer als hoogste vertegenwoordiger van de kerk te erkennen. Hierop besloot Henry om zelf maar weer te zorgen voor enige zegen van Boven: hij riep zichzelf tot kerkvorst uit.

Tja.

Noblesse oblige, blijkt opnieuw.

Maar goed.

Richard III lag dus onder het beton. Dat was voor iedereen een verrassing. Omdat hij bekend was met een aanzienlijke verkromming van zijn rug, werd de kromgetrokken ruggegraat in het naamloze graf direct door archeologen herkend.

Wat doe je met een koning die net 2 jaar heeft geregeerd, al 530 jaar dood is, tientallen doden (waaronder 2 jonge neefjes) op zijn geweten heeft en verder maar beter vergeten had kunnen worden en van wie stomtoevallig toch de beenderen worden gevonden?

Die breng je met koninklijke allure, saluutschoten, militaire eer, een herdenkingsdienst van uren, alsnog naar een graf in één van de meest prestigieuze kathedralen van het land. Hoogwaardigheidsbekleders wonen de plechtigheid bij, die wordt geleid door de aartsbisschop van Canterbury. Er wordt een speciaal voor deze gelegenheid gecomponeerd stuk muziek gespeeld.

Ook leden van het huis van Windsor, de huidige leverancier van koningen, waren aanwezig. Alhoewel ik hen ervan verdenk dat ze vooral zeker willen weten dat de Plantagenets nooit meer zullen terugkeren.

Ik heb gekeken.

Naar de uitvaartplechtigheid.

Ik heb geluisterd.

Naar de sprekers.

Het was verbijsterend.





dinsdag 10 maart 2015

Belevenissen op de vroege ochtend



Vanmorgen moest ik naar de apotheek.

Het was voor een onbenulligheid, dus daar zal ik niet over uitweiden.

Ik was er één minuut na de openingstijd, maar, zo gaat dat, voor mij schuifelde een hoogbejaarde heer achter zijn rollator de ruimte in. Hij droeg een lege, zeer grote boodschappentas, waar ik met enig wantrouwen naar keek. Een vriendelijk lachende dame keek ons vanachter een balie aan en zij nodigde de bejaarde man direct uit om zich bij haar te melden.

Ergens in de ruimte stond een donkere streep getrokken. Geconditioneerd bleef ik hier achter staan. De man sprak echter zo luid dat iedere poging tot privacy tevergeefs was. Het was niet zo'n spannend verhaal, maar wel langdradig. Het is vandaag dinsdag en zijn geschiedenis begon vorige week donderdag toen hij bij de huisarts was geweest voor verschillende herhaalrecepten. Omstandig werden de tussenliggende dagen behandeld. De relevantie ontging mij volkomen, maar mijn mening werd niet gevraagd.

De baliemedewerkster typte enkele gegevens in en blijkbaar verscheen in een scherm voor haar de informatie die zij nodig had. De man had verder een lied in het Chinees kunnen gaan zingen of een vertaling in het Iranees kunnen declameren van het laatste boek van Grunberg; niemand luisterde nog naar hem.

Nou ja, ik dan.

Maar dat was tegen wil en dank.

Op maandag onderbrak de baliemedewerkster de man. Ze somde op welke medicijnen ze voor hem had klaarstaan. De man luisterde ingespannen en verklaarde toch nog iets te missen.Het duurde even voordat hij op de, ik moet het toegeven, onuitspreekbare naam van het middel was gekomen.

Er viel een stilte.

De man keek de baliemedewerkster hulpeloos aan.

Zij wist het ook niet.

Ik kreeg de sterke neiging om de suggestie te doen om de medicijnen die wel waren aangevraagd, vast klaar te maken. Maar ik hield mijn mond.

 Dat kostte moeite.

De man begon maar weer te verhalen en, dat was toevallig, het ontbrekende medicijn had vanaf maandag opeens een soort hoofdrol.

Er verscheen een tweede dame achter de balie.

Mijn leed was bijna geleden.

Tenminste.

Behulpzaam keek ze met haar collega naar het scherm en nu concludeerden beiden dat het medicijn waar de heer steeds angstvalliger om vroeg, ontbrak. Beiden keken de man nu aan.

Wat nu?

Ik bewoog wat zodat er ergens een bewegingsmelder mijn aanwezigheid aan de dames kenbaar zou maken.

Er gebeurde niks.

Het tafereel aan de balie bevroor. De man hield uitgeput zijn mond.

Opeens maakte de tweede dame een sprongetje.

"Sorry, sorry"

ze verdween door een deur de ruimte weer uit.

Het begon absurde vormen aan te nemen.

Na enige tijd kwam ze de ruimte weer in en had een doos in haar handen.

Het begeerde medicijn.

Ze riep nog een paar keer sorry en toen begon haar collega opnieuw wat toetsen in te drukken.

Ik hoorde een zoemend geluid en opeens zag ik, recht tegenover mij, een enorme wand vol met bakken met allerlei medicijnen. Een automatische hand greep in razend tempo in de verschillende bakken en verzamelde blijkbaar zo de medicijnen voor de oude man.

Ik keek gefascineerd toe. Het was net een kermisattractie: zo'n grijper waarmee je cadeautjes uit een bak kan plukken. Alleen bij dit apparaat was het altijd prijs.

De doosjes en flesjes werden door een glijbaan naar een verzamelbakje geschoven. De baliemedewerkster stond al klaar om alles bijeen te graaien.

Ik realiseerde me dat het apparaat blijkbaar was bedoeld om tijd te winnen: geen menselijke hand kan in zo'n moordend tempo al de verschillende medicijnen bij elkaar rapen.

Waar de tijdwinst voor was bedoeld, werd me niet direct duidelijk: de tweede dame bleef gefascineerd naar het scherm kijken.

Ondertussen begon de oude man te mopperen.

"Het zijn allemaal andere dozen...."

"Tja, het is weer januari geweest, dus de verzekeraars zijn allemaal weer op andere merken medicijnen overgegaan....dat scheelt ze veel geld...."

"Het duurt maanden voordat ik weer precies weet welk medicijn uit welke doos moet komen..."

De baliemedewerkster negeerde de opmerking en gooide de hele stapel plompverloren in de boodschappentas. De andere baliemedewerkster was uit haar trance ontwaakt en nodigde mij uit aan de balie.

Ik overhandigde mijn recept. Zij haalde deze langs een scan en het apparaat begon weer te zoemen.

Zo vriendelijk mogelijk vroeg ik of het geen idee was dat een klant zelf zijn recept langs de scan haalt zodat hij zelf zijn medicijn uit de bak kan pakken? Dat scheelt nog meer tijd.

Dat vond ze geen goed idee.

zondag 1 maart 2015

Crazy Cranberry!



De cranberry of lepeltjesheide of grote veenbes is in Nederland een zeldzaamheid.

In Drenthe een enkel plantje en verder is ze onvindbaar. Behalve dan op Terschelling. Daar groeit en bloeit ze volop.

Hoe ze op dit eiland terecht is gekomen, is onbekend. Het verhaal gaat van een jutter die, na een storm op het strand een vat vol met deze veenbessen vond. Hij sleepte ze mee de duinenrij over en opende het vat. Teleurgesteld dat er alleen maar bessen in zaten, liet hij het vat ter plekke achter.

Het is maar een verhaal, maar de combinatie zee, storm, jutten en een zekere hebzucht, maken het tot een waarschijnlijk geheel.

Hoe dan ook, de, van oorsprong Amerikaanse plant schoot wortel op Terschelling en begon woekerend hele stukken duingebied te bedekken. Een enkeling zag er wel brood in en plukte de bessen en verwerkte ze tot een wat zurige jam. Het werd niet echt wat: de eilanders stonden nu eenmaal niet bekend als avonturiers en die rare bessen met hun zurige smaak, ze vonden het over het algemeen maar niks. Tot 1920 werden de op Terschelling geplukte bessen dan ook geëxporteerd naar Engeland en hier voor een zacht prijsje van de hand gedaan.

Hadden ze maar geweten.... maar ze wisten het niet.

Hoe het zo gegaan is, dat is mij niet bekend, maar de cranberry is inmiddels hét produkt van Terschelling. Je kan het werkelijk zo gek niet bedenken, of het wordt van cranberries gemaakt:

Sap; siroop; jam; compote; thee; dessertsaus; dressing; azijn; pikante saus; cranberry snoep, zoals zuurtjes, chocolaatjes, "duinkruimels" (gedroogde cranberries); mosterd; cranberry kruiden met knoflook; wijn; likeur; rosé; kruidenbitter, maar ook: bodylotion; voet- en handcreme; handzeep; shampoo; geurkaarsen....

En waren de cranberries aanvankelijk met name goed voor het stimuleren van de blaasspier, ze zijn nu ook goed voor het voorkomen van uitdroging van de huid; het reinigen van wonden; de noodzakelijke hoeveelheid vitamine C en ga zo maar door. Je houdt het vrijwel voor onmogelijk dat iemand nog kan overleven zonder het dagelijks gebruik van deze wonderbes.

Je kan op het eiland geen winkel, café, restaurant, hotel of markt betreden en je wordt bedolven onder de cranberrieprodukten.

Dit, waarde lezer, heeft op mij een tegendraads effect.

Ik begin te mopperen op alles wat met cranberry te maken heeft. Ik bestel halsstarrig een klassiek stukje appeltaart.

Zonder cranberryjam.

In het restaurant gaat ieder stuk vlees dat is opgemaakt met cranberrycompote resoluut terug naar de keuken. In het hotel zet ik de fles cranberryshampoo zonder verdere mededeling naast mijn deur op de gang.

Ik bleek niet de enige in mijn stille protest. Ik trof een eenzame man van Terschelling die dapper streed tegen de cranberrisering van het eiland. Hij had een alternatief op de markt gezet, maar het sloeg nog niet erg aan:

Duindoorngebak....

woensdag 25 februari 2015

Busje komt zo ....



Ik neem u mee naar het mooie eiland Terschelling. Dit smalle, lange eiland waarvan de afstand tussen West op het ene uiterste en Oosterend op het andere, zo'n 30 kilometer is en de verschillende plaatsen door één hoofdweg met elkaar zijn verbonden, kent twee buslijnen: 120 en 121. 

Waarom dit niet gewoon lijn 1 en 2 kan zijn, iemand zal het wel begrijpen. Ik niet.

Werden de busdiensten voorheen traditioneel verzorgd door Cupido, deze romantiek is vervangen door een echte Europese aanbesteding, zodat tegenwoordig Arriva haar bussen op dit eiland mag laten rondrijden.

Ondanks de twee buslijnen, is het Arriva gelukt om een "busboekje" van bijna 50 pagina's uit te brengen. Een deel van de verklaring ligt in het feit dat men een winter- en een zomerdienstregeling kent.

Die begrijp ik.

Verder ontstaan er alleen maar raadsels.

Wij werden met deze wonderlijke wereld geconfronteerd doordat mijn vrouw en ik, na een lange wandeling, besloten om met de bus terug te rijden van West naar ons hotel. Dat mocht geen al te groot bezwaar zijn: we sliepen in hotel Paal 8 en buslijn 121 stopt hier voor de deur.

Tenminste.

Dat dachten we.

Het bord van de bushalte bracht geen verlichting. Gelukkig bleek de VVV nabij. Een behulpzame dame begon vlijtig in de dienstregeling te bladeren.

De winterregeling bleek voor bus 121 weer verdeeld over twee periodes: 1 oktober t/m 4 januari en 6 januari t/m 16 april. 

Nergens stond vermeld hoe het dan op 5 januari was geregeld, maar dat terzijde.

We bladerden door naar de regeling van 6 januari t/m 16 april, pagina 14. Hier stonden 6 verschillende vertrektijden gedurende de dag vanaf de haven van West richting hotel Paal 8. Bij iedere vertrektijd stond echter weer een letter uit het alfabet. Iedere letter correspondeerde weer met een specifieke bepaling, zoals "rijdt alleen op zondag", of "rijdt op vrijdag, zaterdag, zondag en maandag". Maar we waren er nog steeds niet: bij iedere bepaling stond ook weer een heel rijtje uitzonderingen: "behalve op 12, 19, 22, 26 januari en 2 februari". 

En ga zo maar door.

We puzzelden ons gezamenlijk door alle bepalingen en uitzonderingen heen. 

Het drong slechts langzaam tot ons door.....

Het was vandaag dinsdag......

Om de één of andere mysterieuze reden stond de dinsdag nergens gemeld: niet als bepaling en ook niet als uitzondering. Op dinsdag reden er geen bussen.

Althans, niet lijn 121.

De dame keek mij aarzelend aan. Het was haar eigenlijk nog nooit opgevallen.

In alle verwarring stak ik het busboekje in mijn zak.

We hebben maar een taxi genomen.....

zondag 1 februari 2015

Durven we het nog aan....?


Mededogen - Gerda Vroon
De berichten waarin mensen met grof geweld een ander of zelfs de wereld hun zin willen opleggen, overspoelen me de afgelopen weken. Veelal vormt IS en haar geweldadige opvatting over de Islam de bron, maar sluipenderwijs begint ook Poetin en zijn variant van de Russische heilstaat zijn schaduwen te werpen. Dwars door dit alles heen zijn er regelmatig alarmerende berichten over criminele jongeren die op straat, veelal in Amsterdam, een oorlog aan het uitvechten zijn, met dodelijke afrekeningen door middel van automatische wapens die je anders alleen in films tegenkomt. In al dit volstrekt zinloze geweld, viel afgelopen week het journaal opeens uit en bleek een gewapende jongen het NOS gebouw te zijn binnen gedrongen.

Natuurlijk.

Er is onmiddellijk schrik na alle gebeurtenissen van de afgelopen weken.

De schrik betrof uiteraard in de eerste plaats de journalisten en andere medewerkers die in het gebouw aanwezig waren. Volkomen terecht werd er besloten om het gebouw direct te ontruimen. En ja, ik begrijp het ook nog dat dit nieuws zonder pardon al het overige nieuws wat vanuit de wereld tot ons kwam, opzij schoof.

Maar mijn spontane reactie, toen ik de jongen met zijn stuntelige actie bezig zag, was vooral één van mededogen: ik kon niets anders zien dan een nog maar net volgroeide jongeling die volkomen het pad kwijt was. Een warhoofd, vol spinnige gedachten over samenzweringen en bedreigingen waarvoor hij ons wilde waarschuwen. Een jongen die, net als ik, de afgelopen weken is overspoeld met beelden van geweld, maar die de grip op de werkelijkheid blijkbaar volkomen was kwijtgeraakt.

Een jongen waar de nieuwsredacties het als volstrekt verantwoord achten dat zowel zijn naam, als zijn uiterlijk zonder enig voorbehoud in beeld wordt gebracht.

Een jongen waar velen al snel het oordeel over klaar hadden, zeker toen bekend werd dat hij "van Noord Afrikaanse afkomst" was.

En steeds meer begon ik te denken.....durven we het nog aan: mededogen?

Ik was dan ook nieuwsgierig naar de reactie van onze minister. Maar, op de hem bekende brommerige wijze, koos deze ervoor om volledig op de golven van de paniek mee te bewegen en vooral stemming te maken naar de medewerkers van het journaal die ervoor hadden gekozen om het gebouw te verlaten.

Kwam politiek ook wel weer handig uit, nu de publieke omroepen bij voortduring in de hoek worden gedrongen. Maar geen reactie van een staatsman, helaas.

Pagina's vol zijn er geschreven over een heel gewone jongen, met heel gewone gewoontes en een heel gewone schoolopleiding en heel gewone ouders. Maar wie durft hardop de conclusie te trekken dat het hier gaat om een jongen die gewoon hulp nodig heeft?

Of zijn we zo bang voor onze veiligheid, dat een ieder die genuanceerder durft te kijken, onmiddellijk het verwijt krijgt een "zachte heelmeester" te zijn of een gevaar?

En, als we in staat blijken te zijn om deze jongen weer in een menselijk perspectief te zien, wie durft het aan om zich eens af te vragen waarom zoveel jongens "van noordafrikaanse afkomst" zich zo aangetrokken voelen tot de weg van het geweld?

Durven we het nog aan?

Mededogen?