maandag 24 december 2018

Een dag vol van landerigheid

Landschapspark Lingezegen


Zondag 23 december liepen Anita en ik van Arnhem naar Bemmel.

Althans, dat was de bedoeling.

We liepen dit traject omdat we bezig zijn met het Limespad. Deze wandeling volgt vanaf Katwijk de oude noordgrens van het Romeinse rijk. Globaal liep deze via de Oude, Kromme en Nederrijn richting Duitsland. De wandeling eindigt uiteindelijk in de, toen, grootste stad in dit noordelijke deel van de Romeinse beschaving: Nijmegen.

Maar eerst Arnhem: aan de overzijde van de Rijn ligt hier het natuurgebied Meinerswijk en daar heeft men in 1979 de restanten gevonden van een Romeins castellum: een versterkte legerplaats vanwaar de grens werd bewaakt en verdedigd. Erg comfortabel zal het castellum niet zijn geweest: de legerplaats moet verschillende keren zijn overspoeld door het Rijnwater. In de loop der jaren hebben de Romeinen de ondergrond dan ook met ruim 2 meter opgehoogd, maar ook dat is onvoldoende om het water altijd tegen te kunnen houden. Hoe dan ook, het fort is na het vertrek van de Romeinse troepen verlaten en eeuwenlang vergeten. Zo zou er ook nog een dorp hebben gelegen in Meinerswijk, wat, na plundering door de Vikingen in plm. 900 na Ch. verlaten zou zijn. Dit is echter alleen bekend uit de overlevering, nog nooit heeft men enig bewijs voor dit verhaal terug gevonden.

De mens maakt dus al eeuwenlang deel uit van dit gebied en ze oefent haar invloed dan ook nadrukkelijk uit. En, het moet gezegd, dat is in de ene omgeving een beter geslaagd gebeuren dan in het andere. Arnhem, de stad en dan met name haar aanzicht vanaf de Rijnoever, ik vind het maar niks: enorme betonnen gebouwen die, wat mij betreft, getuigen van een smakeloosheid zoals je ze maar zelden op een kluitje bij elkaar ziet.



Meinerswijk... in ronkende taal, die alleen maar kan zijn bedacht door goedbetaalde PR-medewerkers, omschreven als: "Meer natuur, meer recreatie en het aanpakken van de verslonzing, dát zijn de uitgangspunten van de plannen voor Stadsblokken Meinerswijk. Het is onze ambitie om voor Arnhem een natuur-, recreatie- en woongebied te realiseren dat in Nederland zijn weerga niet kent."  Er moet nog veel gebeuren, zal ik maar zeggen... Vooralsnog komt het gebied op mij over als rommelig en, inderdaad, nogal verslonst. De schreeuwende ambitie is, wat mij betreft, voor dit ogenblik vooral nog holle taal. Als ik de berichten goed begrijp, is het gebied een dankbaar object voor elkaar bevechtende partijen die elkaar het leven al vele jaren zuur maken.

Het kan echter nog erger.

Het hele gebied tussen Arnhem en Elst wordt op dit ogenblik op de schop genomen. Overal verrijzen nieuwbouwwijken en het boerenland wordt op grootse wijze omgeploegd tot keurig aangeharkte recreatiegebieden en, natuurlijk, de onvermijdelijke golfterreinen. Vooralsnog wordt er een groot beroep gedaan op de verbeeldingskracht van de bezoeker: overal verwaarloosde stukken grond, uitgebaggerde vijvers en modder, heel veel modder. Oorspronkelijke boerderijen en arbeidershuisjes staan ofwel verloren tussen de nieuwbouwhuizen of wachten gelaten hun lot af op steenworp afstand van de nieuwe woonwijken. Het zullen wel de nieuwe onderkomens voor de kinderopvang, de plaatselijke toneelvereniging en de hobbyclub worden. 



Het stemt mij wat treurig, deze oprukkende stad.

Het kan nog erger.

Park Lingezegen.

Dit groots aangelegde landschapspark tussen Arnhem Zuid en Elst bleek voor ons de absolute treurigheid. Een dronken architect heeft, wie bedenkt het, overal slingerende dijken aangelegd. Deze dijken zijn afgeplat door immense betonplaten, zodat ook de fietser en rolschaatser hier gemakkelijk zijn of haar weg over vindt.

Maar dijken die geen functie hebben en bovendien kriskras door elkaar aangelegd...het is een zielloze bedoening. Ergens is een bos aangelegd: strak uitgelijnde rijen bomen die ieder op precies dezelfde afstand van elkaar staan. Het markeert de troosteloze fantasieloosheid.




In Elst hebben we het opgegeven en zijn we op de trein gestapt.


vrijdag 7 december 2018

Geregeld.



Het mag eigenlijk helemaal geen naam hebben.

Het was binnen een seconde gebeurt.

Opeens stond de auto voor mij stil: er stak iemand over op een zebrapad.

Ik boven op mijn rem. De weg was nat, dus ik gleed onvermijdelijk tegen de auto voor mij aan. Helaas had deze een trekhaak.

Mijn halve bumper schoot uit zijn verband. De auto met trekhaak bleek niets te mankeren. Behalve dan de rijdster: zij reageerde ontdaan en kreeg een flinke huilbui.

Daar stond ik. In de regen. Ik keek beteuterd naar mijn bumper en tegelijkertijd stond ik de dame te troosten.

Het was de schrik, zo verklaarde ze.

Samen vulden we het schadeformulier in. Dat was nog wel een puzzel. Eerst beiden op zoek naar een pen. Vervolgens op zoek naar een lampje en tenslotte naar een vaste ondergrond, anders drukte het formulier niet door.

Het duurde nog geen kwartier en beiden waren we weer op weg.

U begrijpt niet waar mijn blog naar toe gaat. Tot nog toe leest u niets anders dan een simpel, alledaags verhaal.

Dat bedoel ik.

Het is gewoon geregeld:

1) We hebben regels (afstand houden voor achteropkomend verkeer; stoppen voor iemand op een zebrapad) en als je je daar niet aan houdt, dan kun je alleen jezelf iets verwijten,
2) we hebben een verzekering: als je iemand schade toebrengt, betekent dit geen financiële ramp,
3) we hebben een schadeformulier of zelfs de mogelijkheid om digitaal zaken te melden,
4) klaar

Snapt u?

U vindt dit gewoon?

Tja, dat bedoel ik.

dinsdag 4 december 2018

Tricked by life.





Hoe het denken werkt, het blijft voor mij één groot raadsel.

Gisteravond zat ik wat oude sinterklaasgedichten na te lezen, op zoek naar inspiratie, toen ik me opeens peinzend zat af te vragen hoe de arts ook alweer heette die mijn zusje indertijd in Basel behandelde.

Ze is alweer 19 jaar geleden overleden en na haar dood heb ik de man nog een keer gesproken.

Ik puzzelde op zijn naam. Het liet me niet meer los.

Uiteindelijk loste Google het raadsel voor mij op: Miklos Pless. Op de foto stond een inmiddels volledig grijze man en voor zijn naam stond zowel professor als doktor, dus de beloftevolle arts die hij indertijd was, bleek hij inderdaad geworden: een autoriteit op het gebied van oncologie.

Ik meende zijn wat verlegen lach te herkennen, maar het geheugen wil nogal eens met de wil op de loop gaan. Maar toch, dokter Pless, dat was zijn naam, dat wist ik zeker.

Mijn zusje leed aan een ernstige vorm van lymfeklierkanker.

Ze woonde en werkte in Basel als zangeres, muzikante en componiste. Ze had in Basel gevonden wat haar in Nederland ontbrak: soulmates. Een groep jonge kunstenaars van over de hele wereld die hier elkaar bemoedigden, inspireerden en verder hielpen.

Totdat ze dus ziek werd.

De groep bleef dicht om haar heen staan terwijl haar muziek als maar zachter werd. Dokter Pless werd steeds belangrijker, maar geloof maar niet dat zij zich aan hem overgaf: iedere stap die hij wilde zetten, moest hij verantwoorden en ze stemde alleen in met een behandeling als ze het begreep en er achter kon staan.

Ik was trots op haar.

Even leek haar behandeling succesvol, ze werd zelfs beter verklaard, maar dat geluk duurde nog geen drie maanden. Toen werd ze weer ingehaald door haar ziekte en dokter Pless verwoordde het als volgt: “Je zit nu in een rijdende trein en ik sta nog op het perron. Ik zal heel hard moeten hollen om nog op de trein te kunnen springen….”

Uiteindelijk stelde hij als ultieme mogelijkheid een experimentele behandeling voor. Het medicijn was nog niet uitontwikkeld en zat in een proeffase. Mijn zusje begreep dat dit haar enige kans was en stemde toe. De behandeling werd gestart en hij leek zowaar succesvol. Er ontstond bij mijn zus en ook bij mijn ouders, die al maanden in hun caravan in de buurt van Basel bivakkeerden, hoop:

het tij leek te keren.

Zelfs toen ze op nieuwjaarsdag in een kunstmatig coma werd gebracht, vervloog de hoop niet. De bloedwaardes die de ernst van haar kanker weergaven, bleven verbeteren en het leek er op dat de kanker haar lijf weer zou verlaten. Dan hoefde ze alleen nog bij te komen uit het kunstmatige coma…

Alle hoop vervloog toen ze na een kleine drie weken werd getroffen door een ernstig herseninfarct. De bloeding was zo omvangrijk dat ze hieraan kwam te overlijden.

Enkele weken later zat ik tegenover Miklas Pless. Ik wilde weten waar mijn zus uiteindelijk aan was overleden. Hij vertelde over de bloeding in haar hersenen…

“She didn’t die of her cancer?”

Hij keek mij met glanzende ogen aan en schudde bedachtzaam zijn hoofd. Ik reageerde:

“So, we are tricked by life…”

Hij staarde in een voor mij onzichtbare verte.

“Yes…tricked by life…”, mompelde hij.

zondag 11 november 2018

Een ongemakkelijke Sint Maarten


Sint Maarten door Antoon van Dijck

De voordeurbel ging en ik deed open. Buiten was het al donker en het regende. In het gelige schijnsel van de lamp bij onze voordeur stonden drie jongetjes van een jaar of 12/ 13 oud. Voordat ik iets kon zeggen, begonnen ze in hoog tempo iets te zingen:

"Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien dragen staarten...."

Het was alweer afgelopen en verwachtingsvol werd ik aangekeken.

Het was zaterdag 10 november...

Ik stond ze even verbluft aan te kijken....

"Wie is Sint Maarten?", vroeg ik ze.

Ze reageerden verbaasd.

"Dat is gewoon een liedje..."

"Maar dat liedje gaat toch ergens over? Waarom zing je het anders?"

Blijkbaar deed ik iets ongehoords. Ze begonnen ongeduldig te stampvoeten.

"Je moet ons nu snoep geven..."

"Maar waarom zou ik jullie snoep geven? Voor die halve regel die je net hebt uitgespuugd? Bovendien, het is pas 10 november, Sint Maarten is op 11 november... Het slaat gewoon echt helemaal nergens meer op zo..."

De jongetjes dropen af. Voor de zekerheid liepen ze maar verder de straat in.

Ik ben nu een boze man en als deze kereltjes naar school fietsen, zullen ze mijn voordeur ongetwijfeld nog wel eens aanwijzen. Mogelijk dat er een vader of moeder hoofdschuddend uitlegt dat de wereld helaas nu eenmaal ook rotzakken zoals mijn persoon herbergt, maar dat ze daar vooral niets van moeten aantrekken.

Ik realiseer me dat we in een tamelijk bizarre tijd leven. Enerzijds probeert een deel van onze mede-Nederlanders zich steeds wanhopiger vast te klampen aan allerlei tradities, zoals Sint Maarten, Sinterklaas, kerst; pasen...anderzijds hebben we met ons allen deze zelfde tradities inhoudelijk zo ingrijpend uitgehold, dat ze eigenlijk geen enkele relatie meer hebben met waar ze eigenlijk uit voort komen. En veelal wordt het handhaven van deze tradities direct gekoppeld aan zoiets als "onze" identiteit.

Nou, als dit onze identiteit moet verbeelden, dan ga ik nog maar even een straatje om...

Sint Maarten is teruggebracht tot een gelegenheid om vooral snoep op te halen; sinterklaas is een wedrace tussen de verschillende opa's en oma's en de grootte van de cadeaus aan de kleinkinderen; kerst gaat over eten, pardon, exclusief eten (en opnieuw cadeaus maar nu onder de kerstboom) en pasen is iets met eieren zoeken in de tuin....

Dus, voor wie het weten wil.

Sint Maarten is een een Romeins soldaat die ergens in de 4e eeuw na Christus (leg ik ook nog wel een keer uit) bij de poort van de Franse stad Tours een arme bedelaar zag zitten. Het was erg koud, het sneeuwde en de bedelaar had nauwelijks kleding om zijn lijf te bedekken. Maarten kreeg medelijden met de man en sloeg met zijn zwaard zijn mantel (als Romeins officier had hij een lange, warme mantel omgeslagen) in tweeën. De helft gaf hij aan de bedelaar...

Waarom gaf hij niet de hele mantel? Dat was omdat in die tijd legerkleding voor de helft door de Romeinse keizer werd bekostigd en de andere helft door de soldaat zelf. Maarten was zich er dus van bewust dat hij alleen dat kon weggeven wat van hemzelf was: de helft van de mantel dus.

Maarten was geen christen. Dat veranderde toen hij later hoorde dat het Christus zelf was geweest die als bedelaar aan de poort van de stad had gezeten.

Het mooie van dit verhaal vind ik dat Maarten zich niet realiseerde wie er aan de poort als bedelaar had gezeten: hij kreeg medelijden met de man en hielp hem door hem zijn mantel te geven. Dat deed hij zonder aanzien des persoons. Hij zou voor iedereen hetzelfde hebben gedaan.

Heel menselijk en juist daardoor indrukwekkend.

Maar waarom dan 11 november? Géén idee. Men zegt wel dat dit de sterfdatum van Maarten is geweest. Dat zou zomaar kunnen. Ook vermoed men dat deze datum wel goed uitkwam omdat in Europa rond deze tijd ook een heidens vruchbaarheidsfeest werd gevierd, waarbij vuur werd rondgedragen. Het zou ook een bedelfeest geweest kunnen zijn voor armlastigen, om de wintermaanden door te kunnen komen.

En vandaag is het dan 11 november. Wereldwijd worden ook de miljoenen doden herdacht van de "Great War". Vrijwel een hele generatie jongemannen werd op de slagvelden in Frankrijk, Turkije en in Russische gebieden volslagen zinloos weggevaagd.

In die jaren (1914 - 1918) zullen Vlaamse kinderen rond de slagvelden bij Ieper vast wel eens hebben gezongen:

Sinte Maarten is zoo koud,
 
geef m'een turfjen of een hout,
 
om mij wat te warremen
 
met mijn blanken arremen!
 
geef wat, houd wat!
 
't ander jaartje weêr wat. 

(traditioneel Vlaams liedje voor Sint Maarten)

Ongemakkelijke teksten...

vrijdag 21 september 2018

Wereld Alzheimerdag: zoek je beste vriend...

Maandag mag ik een heel aantal bestuurders ontvangen, waaronder de wethouder van de gemeente waar ik werk, alsmede collega's van verschillende zorg- en welzijnsinstellingen. Samen zullen we namelijk een verklaring ondertekenen dat we in de Haarlemmermeer intensief gaan samenwerken om de mensen met dementie en hun partners te ondersteunen.

Het is een begin.

Op dit ogenblik leven er in de Haarlemmermeer zo'n 1.700 mensen met dementie. Het overgrote deel van deze mensen leeft gewoon thuis. De komende 20 jaar zal deze groep aanzienlijk groeien.

Belangrijk is dit:

dementie gaat 24 uur per dag door.

Dit klinkt als een geweldige open deur, maar probeer je te realiseren wat dit betekent als je samen met iemand leeft die dementeert. Dat betekent dus 7 x 24 uur per dag/ nacht alert zijn. Veel mensen met dementie zijn ieder gevoel van dag- en nachtritme kwijt. Dus wordt om 02.00 uur 's ochtends vrolijk het licht aan gedaan en de ontbijttafel gedekt. Of trekt de partner met dementie om 04.00 uur 's ochtends fluitend de deur achter zich dicht om naar zijn werk te gaan: hij is, onder andere, domweg vergeten dat hij al 15 jaar met pensioen is. Of blijkt het gas al enige uren voluit de keuken in te stromen omdat de partner met dementie is vergeten dat zij het fornuis heeft aangedaan en te ontsteken. Of....

Nou ja, ga zo maar door...

Deze mensen die samenleven met iemand die lijdt aan dementie worden ook wel "mantelzorgers" genoemd. Ik heb de naam ook niet bedacht. Maar dit weet ik wel: het is de zwaarste baan op deze planeet en ze is veelal voorbehouden aan mensen van 70 jaar en ouder.

In beleidstaalgebruik: deze groep is overbelast....

En deze groep, ouderen met dementie en degenen die met hen samenleven, gaat dus groeien.

Vandaar dus vanaf maandag die samenwerking.

Ik sta daar niet alleen vanuit mijn professionele betrokkenheid, ik ben zelf ook mantelzorger. Weliswaar iets meer op afstand: mijn moeder lijdt aan dementie. Sinds drie jaar is ze opgenomen in een verpleeghuis. De twee tot drie jaar hiervoor, het is altijd moeilijk om te benoemen wanneer die sluipmoordenaar die we dementie noemen, haar leven begon te verwoesten, leefde ze samen met mijn vader.

En ja, er waren veel hulpverleners betrokken: de huisarts, de praktijkondersteuner van de huisarts, de geriater, een logopedist uit het ziekenhuis, een case manager uit de GGZ en ga zo maar door. Allemaal hele aardige en vriendelijke mensen die het beste met mijn vader en moeder voor hadden.

En ja, ook in de regio waar wij wonen, Gouda, bestaat er een "ketennetwerk dementie" met allemaal mooie teksten die mijn vader in ieder geval helemaal niets zullen zeggen.

Als ik mijn vader vraag: "Van wie heb je het meest daadwerkelijke hulp ervaren?"

Omdat er maar één telefoonnummer was.

Omdat er altijd, dag en nacht, iemand deze telefoon beantwoordde?

Omdat er niet werd gevraagd of er een afspraak stond?

Of welke indicatie er eigenlijk was afgegeven?

Of die duidelijk maakte dat het nu vrijdag 17.00 uur was en mijn vader maandag weer de eerste zou zijn die zou mogen bellen?

Waar het helemaal niet uitmaakte dat mijn moeder in Amersfoort terecht was gekomen, of in Den Haag of in Alphen aan de Rijn: men ging er gewoon op af,

Of dat hij deze vraag beter aan een collega-instelling kon stellen,

Omdat de enige vraag die aan hem werd gesteld was: "wat kunnen we voor u doen?"

En dan vervolgens ook ervoor zorgden dat mijn dwalende moeder weer thuis kwam...

Ik denk wel te weten wat zijn antwoord zal zijn:

de politie...

Daar kunnen wij, zorgverleners, nog wel iets van leren...

Daarom, maandag, een intentieverklaring.

Zodat al die mensen met dementie en hun naasten weten: we kunnen erop rekenen dat we worden geholpen.

Want niemand vraagt om dementie of om een partner met dementie.

Het vraagt wel om bestuurders en hulpverleners die bereid zijn om over hun eigen schaduw heen te springen en liefst ook met een beetje lef om de geitenpaadjes van ons zorglandschap te verlaten.

vrijdag 17 augustus 2018

Een nieuwe wereld...



Vanmorgen ging voor mij een geheel nieuwe wereld open.

Garagedeuren.

U leest het goed.

Garagedeuren.

Omdat wij inmiddels ruim 18 jaar in ons huidige huis wonen. Omdat de garagedeur er al sinds de bouw in 1974 inzit. Omdat het hele huis voorzien is van inbraakbestendige sluitingen, behalve de garagedeur. Omdat het hele huis goed geïsoleerd is, behalve...Omdat de garage al lang geen garage meer is.

Nou ja, daarom bedachten we dat het wel tijd werd om eens een nieuwe garagedeur te bestellen.

We keken via internet naar wat plaatjes en kwamen zo bij een bedrijf in Budel terecht. Dus kwam vanmorgen Sam uit Budel ons vereren met een bezoekje.

Sam bleek alles te weten over garagedeuren. Sam was razend enthousiast over garagedeuren. Sam ontsloot voor ons een geheel nieuwe wereld.

Een garagedeur is namelijk allang geen garagedeur meer. Ook voor garagedeuren geldt: de klant is koning en dat heeft dit bedrijf in Budel heel goed begrepen. Alles kan. Of om het in Sam zijn woorden te zeggen:

"We beginnen altijd om "ja" te zeggen tegen een klant. Wij hebben verstand van garagedeuren en dus moeten we ook in staat zijn om bijzondere vragen van een klant gewoon op te lossen."

Sam was enthousiast over zijn collega's die steeds weer opnieuw met mooie, creatieve oplossingen kwamen. De mannen van de tekentafel.

Dat het geen loze verkoperspraat bleek, liet hij ons zien door een aantal foto's en filmpjes. Zoals dat huis dat een gevel van ruwhouten planken had. Tot onze verbazing leek deze gevel zich, als een toverberg van AliBaba, zich opeens te ontsluiten en opende zich een garage.

Maar ook simpele garagedeurvragers als wij zijn, worden op hun wenken bediend. Of de deur kan worden geleverd in de kleur waarin ons huis is opgetuigd. Dat bleek geen enkel probleem. Of de deur aan de rechterkant kon openen in plaats van links. Natuurlijk. En ga zo maar door.

Bijzonder: het enthousiasme van Sam leek heel natuurlijk. Geen moment kregen we het idee dat hij verkooppraatjes hield. Sam hield van zijn garagedeuren, van zijn bedrijf, van zijn collega's en zo sprak hij er ook over.

Ik begon een beetje enthousiast te worden over garagedeuren.

Sam maakte de papieren op.

Dit wordt zo langzamerhand een vreemde uitdrukking.

Er komt natuurlijk geen papier meer aan te pas. Maar goed, de aankoop werd bevestigd en Sam was de straat nog niet uitgereden of de bevestiging kwam binnen in mijn mailbox.

Een detail was mij niet helemaal duidelijk en dus stelde ik in een reply direct de vraag aan Sam. Nog geen 10 minuten later belde hij terug en maakte me duidelijk hoe de formulering in elkaar stak.

Vervolgens vroeg hij belangstellend of ik aan hem kon uitleggen waardoor ik in verwarring was geraakt. Daar zou hij namelijk weer van leren.

Sam, ik denk nog geen 27 jaar oud, heeft het al helemaal begrepen.

Ik gun iedereen een garagedeur van Sam.

woensdag 1 augustus 2018

Nummer 250...





Ik moest weer voor een onbenullig medicijn naar de apotheek.

Neusdruppels.

Maar dan niet die verslavende die je bij een drogist koopt. Echte. Tenminste, die ene die niet verslavend is.

Heel bijzonder: voor deze laatste heb je een handtekening van een dokter nodig. Voor die verslavende soort dan weer niet: die kun je zo halen.

U snapt hem?

Maar daar gaat het mij niet om.

Een apotheek is een fascinerende omgeving.

Zover mijn geheugen gaat, zie ik altijd een grote balie waarachter ofwel allerlei laatjes en deurtjes of een ingewikkelde machine die medicijnen raapt; een open doorgang naar een ruimte met een grote tafel. En overal zijn vrouwen aan het werk. Altijd vrouwen.

Hele serieuze vrouwen. Geconcentreerd zijn ze met doosjes in de weer. Soms wegen ze iets en soms begint er één zomaar te lopen en die gaat dan op een andere plek opnieuw heel geconcentreerd onbegrijpelijke handelingen verrichten.

De moderne gifmengsters.

Er kan geen lachje van af.

Zo ook bij mijn eigen apotheek. In absolute stilte waren minstens 7 dames aan het werk. Eén hielp een klant aan de balie. Voor mij stond een grote man.

Hij zag mij kijken naar een apparaat die bij de ingang stond. Hier kon je op een knop drukken voor je volgnummer. Om de één of andere reden waren er drie knoppen:
1) vandaag bestelde recepten,
2) recepten die langer dan twee maanden geleden besteld zijn,
3) overige

Echt. Het stond er precies zo.

Nu zal u mogelijk zonder erbij te hoeven nadenken spontaan op een knop drukken. Ik niet. Ik staar er uitvoerig naar en probeer te doorgronden welke knop voor mij bedoeld is.

De man voor me meldde mij dat hij nergens op ging drukken: hij was immers de volgende klant.

Ik gaf hem gelijk en duwde de knoppenvraag uit mijn hoofd.

De man was aan de beurt en hij liep recht op de dame af. Hij zei lachend dat hij geen volgnummer had getrokken want dat zou waarschijnlijk toch niet nodig zijn. Hij bleek een vergissing te hebben begaan:

1) de dame kon er echt niet om lachen,
2) "Jawel hoor, u heeft een nummertje nodig. Dat is voor onze administratie."

De man mocht echter blijven staan.

Ik keek bedremmeld naar de knoppen. Ik had een nieuw recept en dat wilde ik ophalen. Ik vermoed dat het overgrote deel van de mensen hiervoor naar een apotheek komt. En juist die mogelijkheid stond er niet bij. Ik drukte dus maar op "overige".

Ik kreeg nummer 250.

Ik was nog de enige wachtende.

De man was snel klaar en de dame achter de balie drukte op een knopje. Er klonk een vrolijk klingeltje.

"Nummer 250!", riep ze monter. Hierbij keek ze onderzoekend rond.

Ik keek nog eens om me heen. Ik was echt de enige in de ruimte.

"Dat zal ik dan wel zijn", antwoordde ik minstens zo monter.

Maar ze kon ook hier niet om lachen.

Ook de andere dames, 6!, bleven onverstoorbaar schuiven met doosjes.

De dame nam mijn recept in ontvangst. De dokter had aangegeven dat ik drie flesjes mee kon krijgen. Zonder omhaal streepte ze de drie door en maakte hier een één van.

"Daar beginnen we niet aan. U moet eerst maar eens proberen of het medicijn u bevalt. U krijgt een herhaalrecept. Mocht het niet bevallen, dan moet u terug naar uw dokter. Zo voorkomen we dat er medicijnen onnodig worden verstrekt en weggegooid."

En dat op een toon die mij onmiddellijk deed begrijpen dat tegenspraak op geen enkele wijze zou worden getolereerd.

"De dokter heeft uitgelegd hoe het medicijn werkt en wat de bijwerkingen zijn?"

Dat had hij, ook omdat ik ernaar had gevraagd en dat meldde ik de dame. Mijn antwoord bleek er echter in het geheel niet toe te doen. Ze begon braaf een tekst voor te lezen die blijkbaar op het computerscherm voor haar werd geprojecteerd.

Of ik verder nog vragen had.

Die had ik niet.

Ik wilde het flesje al pakken, maar daar had ik buiten de waard gerekend. Ze griste het flesje weer van de toonbank en liep naar een zwijgende collega, samen met het recept.

Of ze het even wilde controleren.

Dat wilde ze, maar ze moest eerst even het dozenschuiven afmaken.

Omstandig bekeek ze het recept en het flesje.

"'s Avonds innemen", mompelde ze. De vrouw die mij hielp begon zowaar wat te lachen. Een verlegen lach.

"Dat had meneer toch wel begrepen?"

Ik begreep dat ze op een fout was betrapt.

Ik knikte en trok mijn portemonnee.

Opnieuw fout.

"Daar zorgt de zorgverzekeraar voor."

vrijdag 27 juli 2018

Kijkdoos




Als ik vroeg in de avond de galerij van de bovenste verdieping van het flatgebouw oploop, begint het te regenen. Ook klinken er harde klappen van een naderend onweer. Desondanks is het plakkerig warm.

De deur wordt open gedaan door een magere, oude man. Hij kijkt mij vriendelijk aan en zegt iets dat voor mij onverstaanbaar is. De man heeft zich alweer omgedraaid en is het huis ingelopen. Ik loop maar achter hem aan en sluit de deur.

Het kleine appartement is broeierig heet. Aan het plafond draaien twee ventilatoren maar die verplaatsen alleen maar warme lucht. Het zal nog wel even duren voordat de verlammende warmte uit de huizen verdreven is.

De man is neergeploft in een leunstoel. Hij heeft alleen een lange broek aan. Zijn bovenlijf is bloot. Hij roept iets en uit een ruimte ergens in de flat klinkt een vrouwenstem. De man kijkt me weer breed lachend aan en hij wijst naar buiten en zegt iets dat ik opnieuw niet kan verstaan. Ik begrijp dat het over de regen gaat. Voordat ik iets kan zeggen, komt een vrouw de kamer in. Ze stelt zich voor en ik hoor een Engels accent. De man zwijgt en staart naar een televisiescherm waarop een hoofd spreekt. Het geluid staat uit, maar dat stoort de man niet.

Ik word aan de eettafel gezet. Voordat ik kan gaan zitten, moet de vrouw een stapel ordners weghalen. Nu valt me op dat overal stapels ordners liggen.

Het verhaal is kort maar treurig. De vrouw is drie jaar geleden onder bewindvoering geplaatst. In die periode was haar man ernstig ziek en ze kwam niet aan haar administratie toe. Om problemen te voorkomen stelde haar dochter voor dat haar zoon, de vrouw haar kleinzoon, de administratie zou overnemen. Het bleek echter dat deze jongen, aldus de vrouw, geld verdonkeremaande. Ze kreeg nooit inzage in haar financiën. Hoe dan ook, enkele weken terug heeft een rechter bepaald dat de kleinzoon geen bewindvoerder meer is en dat de vrouw weer zelfstandig haar financiën kan beheren.

Nu wil ze orde op zaken hebben.

Het roept wel een paar vragen bij mij op.

"Wie heeft drie jaar geleden om bewindvoering gevraagd bij de rechter?"

Dat wist de vrouw niet.

"Is u dan niets gevraagd?"

Nee, beweert ze.

"Dus als ik morgen naar de rechter ga en vraag het financieel beheer over te mogen nemen van, bijvoorbeeld, mijn moeder, dan kan dat dus gebeuren zonder dat mijn moeder iets wordt gevraagd?"

De vrouw keek me met grote ogen aan.

"Misschien dat mijn dochter...?"

Dit raadsel gaan we niet oplossen vanavond.

"Uw kleinzoon is dus bewindvoerder geweest. Dan moet hij toch jaarlijks aan de rechter verantwoording afleggen? Dan moet het toch zichtbaar zijn geweest dat hij sjoemelde?"

De vrouw begin verontwaardigt te ageren.

"Hij heeft geld gestolen! Dat kan niet anders! "

Ik begin te vermoeden dat het verhaal wat complexer in elkaar steekt en besluit de kwestie van de bewindvoering los te laten. Ik vraag haar wat ze van mij verwacht. Dat is niet ingewikkeld: omdat ze al enkele jaren niet zelf haar financiën heeft beheerd, wil ze hier wat ondersteuning in. Ze wil graag even op weg worden geholpen.

Dat is natuurlijk geen probleem.

De man in zijn leunstoel begint iets naar mij te roepen. De vrouw onderbreekt hem en zegt dat hij zijn mond moet houden. De man kijkt weer berustend naar de televisie.

Ik vraag of er misschien schulden zijn. De vrouw meldt dat de kleinzoon aan de rechter heeft verklaard dat die er niet zijn.

Ik vraag of er wel eens aanmaningen zijn binnen gekomen of dat de woningbouwcoöperatie contact heeft gezocht over de huur.

Nooit.

Blijkbaar heeft de kleinzoon dit dus netjes afgehandeld.

De man heeft een sigaret opgestoken. Ook de vrouw begint een shaggie te draaien.

De vrouw vertelt dat ze nog geen inzage heeft in haar bankrekeningen. Ze kan dus nog niet zoveel zeggen over de precieze financiële situatie. Ik leg uit dat we hier maar eerst mee beginnen: het in kaart brengen van de inkomsten en de uitgaven. Dat vindt ze een goed idee.

We spreken af elkaar over enkele dagen weer te ontmoeten. Als ik opsta kijkt de man mij weer stralend aan:

"We hebben je niet eens koffie aangeboden..."

Buiten is de regen opgehouden. Verdampend water hangt boven de straat. Het ruikt fris maar ik voel ook dat de warmte alweer op de loer ligt.

Het wordt opnieuw een broeierige nacht.

zondag 15 juli 2018

Een sjaal voor God




De Oude Ramaerkliniek lag aan de rand van wat toen nog psychiatrisch ziekenhuis Rosenburg heette. Het was een oud, 19e eeuws gebouw en het voldeed aan alle cliché's die er heersen rond vroegere paviljoens van psychiatrische ziekenhuizen.

De gangen waren hoog en betegeld; overal klonk geluid: geschreeuw, gerammel van een servieskar, een krakende deur die met een klap uiteindelijk dichtsloeg; de bewoners in de hal rookten goedkope, stinkende shag en het rook er altijd naar iets wat het midden hield tussen kool, urine en schoonmaakmiddel.

Hier zette ik, bijna veertig jaar geleden, mijn eerste stappen in de psychiatrische hulpverlening.

Ik was 20 of 21 jaar en veel meer dan wat ik had opgestoken in enkele lessen over psychiatrische ziektebeelden en een enkele film van het werktheater, wist ik niet.

Ik was een blaag.

Ik kwam te werken op een afdeling op de begane grond. De voordeur zat op slot. Eenmaal binnen, vond je direct rechts een oude separeerkamer.

Een separeerkamer was een ruimte ofwel zonder ramen ofwel geblindeerde ramen en een deur die je niet vanuit de kamer kon openen. Op de vloer lag zeil. Meestal was er geen bed, maar wel een dik, rubberen matras. Er was geen toilet, hiervoor diende de kartonnen po die naast het bed stond. Ook stonden er altijd enkele plastic bekertjes met water. Als iemand heel onrustig was, dan kon het zomaar gebeuren dat hij of zij in een dergelijke kamer enkele uren werd opgesloten. Of dagen. Of weken. Of zelfs maanden.

Maar op deze afdeling werd de kamer niet meer gebruikt.

Naar links kwam je in een lage woonkamer. Roken was in die tijd nog heel gewoon, dus het zag hier altijd blauw. Iedereen rookte: bewoners, verpleegkundigen, artsen.

Je kon voor de ingang van de woonkamer ook een gang inlopen die haaks op de eerste gang stond. Je kwam dan door een lange, ruime gang. Links was er een soort serre aangebouwd waar de eettafels van de afdeling stonden. Rechts passeerde je enkele slaapkamers. Helemaal aan het einde liep de gang dood en daar vond je nog enkele kamers, waaronder een éénpersoonskamer.

Hier sliep de koningin van de afdeling. Een gedrongen, oudere vrouw met lang, blond haar. Ze liep altijd in een vuurrode jurk en ze had een rode strik in het haar. Ze zei nooit iets, maar kon verschrikkelijk boos worden als ze haar zin niet kreeg.

Ze was niet zo vaak boos.

Ik kan me niet alle bewoners meer herinneren. Ze hadden een gezamenlijk kenmerk: ze woonden allemaal minstens al 10 jaar op deze afdeling. De meesten kwamen al die tijd al niet meer buiten de inrichting en de meesten zelfs al niet meer buiten dit gebouw.

Waren ze dan zo gevaarlijk?

Ik geloof er niks van. In al de maanden dat ik er werkte, heb ik nooit een gewelduitbarsting meegemaakt. Ze waren volledig in zichzelf gekeerd en er was ook niemand die nog naar hen omkeek.

Neem de jonkheer. Ik ben zijn naam vergeten, maar hij was van hoge, adellijke afkomst. Laten we hem Willem noemen. Willem was lang, erg lang. Hij zat in een rolstoel die veel te klein voor hem was. Hij wilde niet anders.

Willem was volledig vergroeid met de oude kliniek. Elke geluidje kende hij. Alles had een plek in zijn waansysteem. De liften, de servieskar, de echo van voetstappen op de trap, het geschreeuw....het waren allemaal fenomenen met een diepere betekenis dan alleen een lift die in beweging kwam of het gerammel van de kopjes. Het waren geheime boodschappen die alleen hij, Willem, nog begreep. Hij zat dan ook de hele dag aandachtig te luisteren en soms begon hij breed te glimlachen. Hij kon opeens een vinger de lucht insteken en dringend om stilte vragen.

Nooit legde hij iets uit. Het was voor hem onbegrijpelijk dat hij de enige was die begreep wat er gaande was. Hij vertrouwde dat ook niet helemaal.

We zaten allemaal in het complot.

Of mijnheer de Vries. Zo iemand die ieders buurman had kunnen zijn. Ergens begin zeventig, kalend, buikje en een vriendelijk gezicht. Hij bracht de dag lezend door en was intens tevreden met dit leventje. Toen ik me eens afvroeg waarom hij eigenlijk was opgenomen en niet gewoon in een huis buiten het ziekenhuis woonde, werd mij duidelijk gemaakt dat zoiets nooit zou gebeuren: de heer de Vries had ooit gedreigd zichzelf van het leven te beroven als iemand de suggestie zou durven doen dat hij kon vertrekken. Niemand durfde de confrontatie aan.

Trouwens, niemand had last van hem.

Bijzonder detail is wel dat ook de psychiater van de afdeling dreigde zich te suïcideren als hij met pensioen zou worden gezonden. Ook hij was al ver in de zeventig.

Mijnheer Zonneveld. Een nerveuze man die al veertig jaar in het ziekenhuis verbleef. Hij kon zich niet goed herinneren hoe dit ooit zo was gekomen, maar dat zijn echtscheiding een doorslaggevende rol had gespeeld dat was hem wel bijgebleven.

Met hem mocht ik een keer de stad in. Zomaar. Met de tram en dan maar zien hoe het gaat. Hij nam me rechtstreeks mee naar de straat waar hij ooit had gewoond met zijn vrouw. Voordat ik wist wat me overkwam, belde hij ergens aan en stond zenuwachtig wiebelend af te wachten. Een bejaarde vrouw deed open en keek de heer Zonneveld verbaasd aan. Tot mijn schrik begon de man de verblufte vrouw onmiddellijk uitgebreid ten huwelijk te vragen. De vrouw sloeg de deur dicht en mijnheer Zonneveld keek me verslagen aan.

We zijn maar weer teruggekeerd naar het ziekenhuis.

In de huiskamer van de afdeling zaten drie dames meestal gezamenlijk op een lange bank op elkaar te vitten. Het onderwerp maakte niet uit, ze waren het nooit met elkaar eens. Uiteraard vond de hele discussie plaats in de rook van hun goedkope sigaretten. Opvallend detail: alle drie de dames waren telefoniste bij de PTT geweest. Van die dames die gesprekken aannamen en vervolgens via het verplaatsen van stekkertjes de juiste verbinding zochten.

Nou...die verbinding waren ze vrij definitief kwijtgeraakt.

Ergens in een hoekje zat Cobie. Cobie was stilletjes aanwezig en trok zich weinig aan van de gebeurtenissen op de afdeling.

Cobie zat te breien.

Dat begon 's ochtends na het ontbijt en stopte pas als Cobie 's avonds weer naar bed ging. Cobie was bezig met het breien van een sjaal.

Een sjaal voor God.

Omdat niemand haar kon vertellen wat de halsmaat van onze lieve Heer is, had ze geen andere keus dan maar door te breien.

Ze had al kilometers sjaal gebreid.

De nachtdienst hechte stiekem om de zoveel tijd een stuk van de sjaal af om te voorkomen dat Cobie het hele gebouw zou vullen met haar sjaal voor God. Ze vertelden Cobie dat ze de sjaal hadden opgeslagen in een kamertje ergens op zolder.

Dat geloofde Cobie.

Haar plan was om, wanneer ze een keer was overleden, de hele sjaal mee te nemen naar het Hiernamaals.

En nu maar duimen dat hij past....

woensdag 11 juli 2018

Het Leven is Vurrukkuluk!




Een collega hoorde dat ik dit jaar naar Engeland op vakantie ging. Ze is liefhebber van bier en wel van een bepaald soort: gemberbier. Ze vroeg mij dus om voor haar een flesje Engels gemberbier mee naar Nederland te brengen.

Ik ben een aardige man, dus dat doe ik natuurlijk.

Ik ben ook een warrige man. In mijn hoofd gebeurt dan iets waardoor, in deze situatie, “gemberbier” transformeert naar “amberbier”. Dit gebeurt geheel buiten mijn bewuste waarneming om, dus ik stap te goede trouw de bierhandel in en vraag naar “amberbier” in de volle overtuiging dat dit de vraag is die mij is gesteld.

Ik ontving geen verbaasde of  afwijzende blikken. De verkoopster trok een pruillip en verklaarde dat ze door de voorraad amberbier heen was. Ook een volgende bierhandel kon mij niet helpen. Amberbier is blijkbaar van een zeldzame soort. Pas op de boot weer terug naar het continent, ontdekte ik een flesje amberbier in de schappen.

Mission completed.

Mogelijk ontgaat het u volkomen, maar er gebeurt hier iets wat op zijn zachtst gezegd tamelijk verbijsterend is….

In mijn verwardheid maak ik van een “gemberbier”, “amberbier” en….dat laatste blijkt nog te bestaan ook!

Ik heb overigens geen idee hoe amberbier smaakt. De betreffende collega moet, nadat ze is uitgelachen, het flesje nog soldaat maken.

Vorige week zaterdag ging ik naar de supermarkt om een stokbrood voor bij de soep te kopen. Voor de meer ervaren inkopers is dit natuurlijk al direct een aanwijzing dat ik een volstrekte onbenul ben als het gaat om de boodschappen. Op zaterdag is de supermarkt tot iedere m2 gevuld met winkelwagentjes, dreinende kinderen, gefrustreerde vaders en moeders en bij ieder produkt lang aarzelende ouderen. Ieder gangpad wordt minstens drie keer geblokkeerd door dames die met elkaar uitgebreid de laatste nieuwtjes uitwisselen of supermarktkinderen die de zaterdag doorbrengen met het vullen van de vakken en daarmee hun eigen zakken. Zij hebben over het algemeen niet zoveel met rondlopende klanten.

Hoe dan ook, toen ik eindelijk het stokbrood gevonden had en me een weg had geworsteld naar de kassa’s, trof ik natuurlijk eindeloze rijen volgeladen boodschappenwagens en de bijbehorende chagrijnige stellen aan.

Maar toen….

Opeens zag ik in mijn ooghoek een kassière die verveeld voor zich uit zat te kijken.

Er stond niemand bij haar kassa.

Ik kon zo doorlopen.

Nog wat ongelovig keek ik om me heen, maar het was echt waar: iedere kassa was verzadigd met een lange rij, op deze kassa na. Blijkbaar zijn we zo geconditioneerd op zaterdagen, dat we alle hoop hebben laten varen en automatisch aansluiten in een rij. De gedachte dat er helemaal geen rij is, is blijkbaar zo absurd, dat ze, als het dan toch gebeurt, aan onze waarneming wordt onttrokken.

Het zijn zo van die gebeurtenissen die mij doen verzuchten, om die mooie, oude dichter maar eens aan te halen:

“Het Leven is vurrukkuluk!”

vrijdag 6 juli 2018

Het kan verkeren...



Ik heb wel begrepen dat veel stamboomonderzoek voortkomt uit de behoefte aan te kunnen tonen dat de onderzoeker inderdaad een vergeten koningskind is. Diep wordt gespit in de hoop enige relatie met een van Oranje, Bourbon, Windsors of Habsburg te ontdekken. Mocht een Europese vorstelijke familie onvindbaar zijn, dan is natuurlijk een Aziatisch of Afrikaanse link nog een heel redelijk alternatief.

Ik kan hier kort over zijn: in mijn familiestamboom kom ik nergens een druppel koninklijk bloed tegen. Ik heb alle stamboomlijnen en zijtakken tot in de vierde generatie doorgelopen, maar steeds opnieuw kwam ik terecht op de modderpaadjes van de menselijke geschiedenis. Niks mis mee; over het algemeen zonder enige twijfel harde werkers, maar veel verder dan tapper, schoenlapper, visscherman, bouman of ketelbikker zijn we niet gekomen.

Er is echter nog enige hoop...

De Dijkshoorns...

... de familielijn van mijn oma.

Weliswaar geen koninklijk bloed of een spectaculair adelijk geslacht, maar hier komt opeens een wapenschild naar voren. En kom ik beroepen als rentmeester, schepen, leenman of Heilige Geestmeester tegen.

We doen het er mee.

De Dijkshoorns zijn afkomstig uit het gebied tussen Delft en Rijswijk: 't Woudt, 's Gravenzande, Pijnacker, Delfgauw zijn de gehuchten waar ze gedurende enige honderden jaren (de stamboom gaat terug tot plm. 1500) domicilie hielden. Ergens rond 1820 besluit Ary Dijkshoorn dat het lang genoeg heeft geduurd en vertrekt als commies der directe belastingen naar Oudeschilt op Texel. Ook in die tijd waren belastinginners niet geliefd want in 1823 heeft hij Texel alweer verlaten en overlijdt in Wieringen. Overigens, in die ook nog een eiland.

Vanaf dat moment verblijven de Dijkshoorns als boeren in de kop van Noord Holland. We bevinden ons dan in de roerige 19e eeuw. Een periode waarin koningshuizen vielen, landen verdwenen of juist weer opkwamen, hele volksstammen naar de steden trokken omdat daar werk te vinden was....kortom een tijd waarin alles veranderde in de draaikolken van de geschiedenis.

Ook voor de Dijkshoorns.

Zij duiken rond 1880 op in Amsterdam. Geen mens heeft dan nog enige herinnering aan het wapenschild dat ooit bij de naam Dijkshoorn hoorde. De familie behoort tot de hardwerkende arbeiders en woont in de armzalige woningen van de Amsterdamse volkswijken. Mijn overgrootvader, Dirk Nicolaas, is ketelbikker en mijn oma zou, als jong meisje, jarenlang de huizen van de welgestelden schoonpoetsen.

"Het kan verkeren", zoals Bredero ons in de 17e eeuw al leerde.