maandag 13 mei 2024

Mijn moeder, een herinnering


 

Mijn moeder zou afgelopen donderdag, 9 mei, 87 zijn geworden. Gelukkig heeft ze dit niet gehaald. Ze is 5 jaar geleden overleden nadat ze een kleine 5 jaar als gevolg van een dementeringsproces, steeds dieper in zichzelf was teruggetrokken. Ik schreef hierover in een blog (“Loesje, het meisje van de drummer van de band”). Nog steeds is de neiging sterk om het over dit deel van haar leven te hebben, die laatste 5 jaar. Maar, hoe dramatisch deze ook waren, het doen geen recht aan de vrouw die ze ook is geweest. Ik ga dus terug naar mijn moeder, naar wie ze voor mij geweest is en, in zekere zin, nog steeds is.

Ze was niet zo’n verhalenverteller. Ik ken dus alleen wat flarden uit haar jeugd. Ze is geboren in 1937 en, alhoewel ze de oorlog toch min of meer bewust moet hebben meegemaakt, had ze het hier weinig over. De verhalen gingen vooral over de hongerwinter en dat ze in die tijd van alles probeerden om te eten. Ook vertelde ze wel dat in de omgeving waar ze woonden, Amsterdam, op een gegeven ogenblik alles wat brandbaar was, verdween, tot de bielzen in de trambaan aan toe. Maar hoe het was in hun gezin: gedurende de oorlog werden er nog twee jongetjes geboren, Ed en Ruud en, vlak na de oorlog kwam André, daar sprak ze niet over. Ik meen dat haar opa, de vader van mijn oma, een visser van Terschelling die in 1920 met zijn gezin naar het vasteland was verhuist, een tijdlang bij hen heeft ingewoond en dat deze man ook dementeerde. Zo zou hij meerdere keren aan het boek “Sil de strandjutter” zijn begonnen en na de derde of vierde keer zei hij zoiets als “ik geloof dat ik dit boek al een keer heb gelezen…” Maar als dit zo is dat hij bij hen inwoonde, dan moet ook haar oma hebben ingewoond want beiden zijn pas na de oorlog overleden. Over haar oma heb ik mijn moeder echter nooit gehoord.

Mijn moeder komt uit een apostolisch gezin. Hierover vertelde zij dat het gezin apostolisch is geworden omdat in het portiek van de flat waar ze woonden, een ander apostolisch gezin woonde. Met hen raakten haar ouders aan de praat en zo zou het zijn begonnen. Dat verhaal leek heel aannemelijk, totdat ik ontdekte dat het gezin van mijn oma, de familie Ewouds (die visser van Terschelling) al in 1928 tijdens een volkstelling in Amsterdam, als apostolisch stond geregistreerd. Nota bene, Lute Meester, de vader van mijn moeder, stond toen ook al als apostolisch te boek.

Ik kon het niet meer navragen, mijn moeder was toen al te ver heen in haar dementeringsproces en haar broers hadden geen idee.

De gebeurtenis die haar leven diepgaand zou beïnvloeden, vond plaats in 1958 toen haar vader door een auto-ongeluk om het leven kwam. Haar vader die, in ieder geval zover ik mij kan herinneren, hemelhoog op een voetstuk werd geplaatst. Zijn foto stond altijd op haar nachtkastje. Ook over hem hoorde ik weinig verhalen. Maar deze kwam steeds weer terug:

In 1952 werd het Apostolisch Genootschap opgericht en hiermee was een scheuring binnen de apostolische kerk een feit. In essentie was de oorzaak een conflict met de moederkerk over de opvolging van de apostel die verantwoordelijk was voor Nederland (de moederkerk heeft voor vele gebiedsdelen over de wereld steeds een apostel aangesteld als geestelijk leider). De overleden apostel had namelijk, zonder toestemming van het apostelcollege van de moederkerk, een eigen opvolger aangewezen. Deze opvolger, L. Slok, heeft uiteindelijk het Apostolisch Genootschap opgericht en zich afgescheiden van de moederkerk. Een kerkscheuring is een zeer dramatische gebeurtenis. Ze loopt dwars door lokale gemeentes, vriendschappen, families en zelfs gezinnen heen. Dat levert voor vele, vele jaren pijn en ongemak op. De gemeente waar de ouders van mijn moeder kerkten, koos, in navolging van haar voorganger, in haar geheel voor de moederkerk. De vader van mijn moeder stapte echter op zijn brommer en reed, door de regen (zo gaat het verhaal) naar Schiedam waar Slok woonde. Mijn opa wilde namelijk eerst weten wie deze Slok was, alvorens een keuze te maken. Hij koos, na deze ontmoeting, voor Slok. Het gezin werd hiermee verstoten uit de Amsterdamse gemeente.

Mijn opa werd diaken en de naam Meester werd een begrip in apostolische kring. Hij zou ongetwijfeld nog verder op de ladder zijn gestegen, als zijn plotselinge dood dit niet had belemmerd. Mijn oma, de moeder van mijn moeder ging hierna volledig onderuit. Ze zorgde niet meer voor de kinderen en, op aanraden van de huisarts, begon ze sigaretten te roken. En dat deed ze stevig. Veel meer ondersteuning was er niet, dus mijn moeder zorgde voor het gezin tot dat ze, door haar huwelijk met mijn vader, hiervan werd bevrijd. Ik weet niet of het hier begon, maar, zover ik weet, is de relatie met haar moeder nooit goed gekomen. Geplaagd door schuldgevoel, ik vul nu even in, bleef ze tot het eind er alles aan doen om haar moeder tevreden te krijgen, maar dat bleek steeds weer tevergeefs. Haar moeder, een Terschellingse, kon vals en hard zijn en zij zei hier zelf over: “Terschellingers hebben geen hart…”

Het ultieme moment van zorg voor haar moeder was, toen mijn moeder haar moeder uit Amsterdam naar Gouda haalde. Vanaf dat moment maakte mijn oma deel uit van de Goudse, apostolische gemeente en was mijn moeder vrijwel dagelijks bij haar om, ik weet niet wat allemaal, voor haar te doen. Bizar genoeg kantelde de hele situatie vanaf het moment dat mijn oma begon te dementeren. De stuurse en bittere vrouw veranderde geleidelijk in een lief en dankbaar mens die, je gelooft het niet, gek was op knuffelen. Het was een weldaad voor mijn moeder die opeens gewaardeerd werd en bovendien door haar moeder werd geknuffeld. Deze jaren, mijn oma is uiteindelijk 97 jaar oud geworden, zijn voor mijn moeder zeer helend geweest.

Maar nu naar wie mijn moeder voor mij was. U heeft al een beeld gekregen uit de beschrijving hierboven: ze was zorgzaam en had en heel groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ook ging ze vrij consequent over haar grenzen heen om anderen tevreden te stellen. Voor mij is echter het belangrijkste, omdat ik denk dat dit ook mij diepgaand heeft beïnvloed, de paradox die ik nu herken in mijn opvoeding.

Als ik aan mijn jeugd denk, ik ben opgegroeid in Castricum, dan denk ik aan vrijheid. Castricum was in die tijd, de jaren zestig, nog echt een dorp met een paar uitbreidingswijken, waar wij woonden. Het was allemaal erg overzichtelijk. Het dorp lag tegen de bossen, de duinen, het strand en de zee aan en werd verder omringd door boerenland. In die tijd waren er grote aardbeienvelden, maar die zijn volgens mij allemaal verdwenen. Hoe dan ook, dit hele gebied was ook mijn speelterrein. Als kind ging ik met vriendjes de bossen en duinen in of we liepen naar het strand om hier een fikkie te stoken. We kerkten in Beverwijk (later nog een paar jaar in Heemskerk toen hier een nieuw kerkgebouw werd neergezet) en ik had in Heemskerk een (apostolische) vriend wonen, Mijndert. Ik ging gewoon op de fiets naar hem toe of, in de zomer, naar het openluchtzwembad in Heemskerk waar ik Mijndert en nog twee vriendinnen trof. Hier speelden we dan de hele dag. Ik kan niet ouder zijn geweest dan 11 jaar want toen verhuisde ik naar Gouda.

Alles mocht en er was eigenlijk maar één dwingende regel: om 18.00 uur moest ik thuis zijn want dan stond het eten op tafel. Er zwaaide wat als ik deze regel negeerde. Verder kan ik me niet herinneren dat ik ergens echt straf voor kreeg.

Vrijheid dus.

Er was ook een andere kant aan mijn moeder. Als het op het apostolisch genootschap aankwam, dan was zij de maatlat thuis. Ze was streng in de leer en dat betekende dat een groot deel van ons sociaal leven zich in de apostolische gemeente afspeelde. Mijn ouders waren in die tijd vrijwel iedere avond in de kerk: zangkoorrepetitie, knutselen, weekdienst op woensdag, mannenkoor, jeugdverzorging en natuurlijk op zondag twee keer naar de kerk. Hier werd niet aan getornd. Ook in andere zaken was ze streng: ze hechtte heel erg aan de etiquette en, alhoewel ze geboren en getogen Amsterdamse was, was dit (in tegenstelling tot mijn vader) niet aan haar spraak te horen en ook wij moesten netjes spreken.

Wat mij, mijn broer en zusje heeft gered van een al te zwaar apostolisch dogmatisch leven, is onze vader. Hij kent een totaal andere geschiedenis ten aanzien van het apostolisch genootschap en, je zou kunnen zeggen, hij was op onderdelen bijna anarchistisch en zeker tegendraads van aard. Dit gaf, zo denk ik nu, voldoende tegenwicht in onze opvoeding zodat we ons toch redelijk als “onafhankelijke denkers” hebben kunnen ontwikkelen.

Nu hoor ik u denken, maar dan is die vrijheid ook gebaseerd op de levensinstelling van je vader, maar dat is dus niet waar (denk ik). Ik heb hiervoor twee argumenten: 1) mijn vader is veel, heel veel, afwezig geweest doordat hij als ingenieur in het buitenland aan het werk moest: hij kon weken en soms zelfs maandenlang van huis zijn. De opvoeding is dus voor een belangrijk deel het werk van mijn moeder geweest en 2) mijn vader was juist naar zijn kinderen zéér bezorgd en had ons het liefst zoveel mogelijk op zichtafstand. Mijn moeder belemmerde hem hierin en bleef ons de ruimte geven.

Mijn moeder was een uitgesproken gevoelsmens. Mijn vader, broer, zus en ik, we zijn allen nogal talig en vrij rationeel ingesteld. Mijn moeder haakte af tijdens de discussies aan tafel. Ze had echt wel haar opvattingen en die waren niet makkelijk om te buigen (integendeel), maar ze had niet zo de behoefte om deze te verdedigen. Ze kon wel lang broeden op onvrede en dan kon ze opeens losgaan. Dat ging dan gepaard met tranen, maar het was klip en klaar dat er voor haar een grens was bereikt. Zo kan ik me heel goed herinneren dat ze in toenemende mate ontevreden was over de relatie met haar broers. Allen zéér actief in het apostolisch genootschap, priester, voorganger, kleinkoor (een koor gevormd door uitstekende stemmen uit het hele land) en betrokken bij allerlei projecten en of werkgroepen. Maar mijn moeder zag ze alleen nog tijdens landelijke bijeenkomsten. Dat resulteerde op enig moment in een lange, emotionele brief en verschillende gesprekken. Het effect was dat er vanaf dat moment jaarlijks een familiedag werd georganiseerd. Dagen waar mijn moeder enorm naar uitkeek, want ze was gek op mensen en zeker als ze familie waren.

Alhoewel ik, aanvankelijk veel weerstand voelde tegen deze ontwikkeling (ik was een puber die toen niets had met al die familieleden), ben ik inmiddels zelf ook een uitgesproken familiemens.

Tenslotte, ik realiseer me dat ik nooit volledig kan zijn, was iedereen altijd welkom. Dat betekende bij ons thuis dat we soms een tijdlang functioneerden als opvang, bijvoorbeeld omdat een gescheiden zuster uit de gemeente, overdag moest werken en geen opvang had voor haar zoon. Of dat een jonge zuster die in Gouda kwam in verband met een studie, opeens vele weekenden bij ons thuis doorbracht. Met kerst konden we er altijd op rekenen dat degenen in de kerk die alleen zouden zijn, bij ons aan tafel welkom waren. En zo kan ik vele voorbeelden noemen. Ronduit rampzalig was het met mijn moeder bijwonen van grote (altijd apostolische) bijeenkomsten. Ze blééf bekenden en familie zien en het duurde, na afloop, altijd minstens een uur voordat ze naar buiten kwam. Ze hield van mensen en de lat lag bij haar niet erg hoog: ook hier vond ze heel veel prima.

Ik ben een ander persoon dan mijn moeder en toch herken ik veel in haar gedrag dat mij heeft beïnvloedt of hoe ik mezelf ben gaan gedragen.

De belangrijkste is, als gezegd, de paradox tussen ruimte en regels. Ik heb het allebei in me. Ik zoek altijd een positie waarin ik de ruimte ervaar om mijn eigen gang te kunnen gaan. Tegelijkertijd, als ik in een team of een groep tot afspraken ben gekomen over hoe we verder gaan, dan ben ik hierin strak in de leer. Ja, ook ik hou van mensen, maar ben ook gereserveerder in de benadering. Ik herken het gemak waarmee ik om kan gaan met mensen, ook bij mij ligt de lat niet erg hoog. Mensen met wie ik werk, hebben het altijd over de ruimte die ik hen geef.

Het zijn maar een paar facetten die ik benoem vanuit mijn relatie met mijn moeder. Ik ben trots op wie zij was en ook op wie ik, mede door haar, ben geworden. Ik denk niet dagelijks aan haar, maar ze zit diep in mijn wezen. Ze is onontkoombaar op de achtergrond aanwezig.

En, o ja, laat ik dat vooral niet vergeten. Je kon ontzettend goed met haar lachen.

zondag 28 april 2024

Henk

 


Henk is altijd met wat raadselen omgeven gebleven. Hij was de jongste broer van mijn opa en, ondanks dat opa altijd vol verhalen zat, over Henk was hij kort: "Die is naar Indonesië vertrokken."

Henk werd als Hendrik geboren in 1919 in Amsterdam. De eerste pech in zijn leven was het gezin waarin hij moest opgroeien. Een vader en moeder die elkaar gevangen hielden in een bar slecht huwelijk, waarvan vooral de vader (mijn overgrootvader, Dirk Pieter) als liefdeloos en meedogenloos de familiegeschiedenis is ingegaan. Mijn overgrootmoeder, Jeltje, maakte verschillende keren dat ze wegkwam, maar, ongetwijfeld door honger gedreven, keerde ze dan weer bij Dirk Pieter terug.

Hendrik was de jongste. Hij was het negende en ook het laatste kind dat in dit gezin werd geboren. Ondanks verhalen in de familie dat Dirk Pieter ooit een flinke prijs in de staatsloterij heeft gewonnen, moet het gezin onder zeer armoedige omstandigheden hebben geleefd. In de archieven van "Hulp aan onbehuisden" komen tenminste verschillende van de kinderen voor die hier noodgedwongen werden ondergebracht. Zo tref ik hier Wieger en Sjef aan, twee oudere broers van Henk. Zij hebben nog min of meer geluk: beiden worden ergens ondergebracht waar ze een vak kunnen leren: Wieger wordt automonteur en Sjef timmerman. Sjef zal een groot deel van zijn leven een gewaardeerd vakman bij monumentenzorg zijn. 

Ook Henk wordt op negenjarige leeftijd weggebracht naar de "Hulp voor onbehuisden", samen met Jeltje, zijn 10-jarige zusje. Jeltje wordt na een jaar weer door Dirk Pieter naar huis gehaald, Henk komt terecht in een pleeggezin in Zelhem. Een, in die tijd, beruchte plek: het dorp nam veel kinderen uit tehuizen in Amsterdam in de gezinnen op. Dit bleek echter veelal geen liefdadigheid, maar koude berekening: de kinderen waren immers goedkope arbeidskrachten. Henk moest dus aan de bak in een weinig liefdevolle omgeving. Hij zal niet hebben geklaagd: hij zal nauwelijks geweten hebben wat liefdevol is.

Hij zou nooit meer terugkeren naar Amsterdam. Ook vermoed ik dat hij zijn ouders, broers en zussen ook niet meer zal zien.

Weer tien jaar later komen we de negentien jarige tegen bij de militaire keuring. Deze wordt door Henk met beide handen aangegrepen om weg te komen. Hij tekent direct als vrijwilliger bij voor het dienen in de KNIL. 

Henk vertrekt dus inderdaad naar Indonesië. We weten zelfs hoe hij daar kwam: met het stoomschip Johan de Witt is hij op 7 juli 1939 vertrokken.

In Indonesië lijkt het aanvankelijk goed te gaan. Hij wordt verliefd en trouwt op 27 september 1941 met Elise Cohen. Maar dan slaat het noodlot opnieuw toe: Japan begint haar agressieve verovering van Zuid-Oost Azië en Henk komt op 3 maart 1942 in een jappenkamp terecht. Hij wordt op 15 augustus 1945 bevrijd. De liefde tussen Elise en Henk heeft echter deze jaren geen wortel kunnen schieten: in 1946 is het huwelijk alweer voorbij.

Henk gaat in 1948 op ziekteverlof in Nederland. Hij keert echter in 1949 weer terug naar Indonesië. Volgens de aantekening in zijn dossier "volgt zijn gezin later".

Henk is dus ergens tussen 1946 en 1949 opnieuw getrouwd. Maar hierover zwijgen de archieven.

Met zijn definitieve vertrek naar Indonesië, verdwijnt Henk in de schaduw van de geschiedenis. Hij is dan net 30 jaar oud en heeft dus, logischerwijs, nog een heel leven voor zich.

Ik hoop vurig dat hem nog wat geluk gegeven is.

 

 

woensdag 10 januari 2024

Kluns

 


9 januari 2024

Het is geen wereldnieuws en de kranten hebben er geen aandacht aan besteed. Als de soms wrede dood van kinderen, ouderen en andere onschuldigen al nauwelijks tot enige beroering leidt, dan begrijpen we dat een dode kat op onverschilligheid kan rekenen.

En toch is het gebeurt. Vanmorgen vroeg is Kluns overleden. En Kluns was een kat. Een bijzondere weliswaar, maar toch, een klein neefje van de leeuw en de tijger. Niet dat Kluns zich ook maar in de geringste mate kon meten met deze familieleden; hij heette niet voor niets Kluns.

Ik weet niet eens meer precies wanneer Kluns bij ons kwam. Het was in de tijd dat Anita als vrijwilliger hielp met het socialiseren van kittens die door hardvochtige baasjes waren gedumpt. Soms zaten ze in een doos, soms in een plastic zak, soms liepen ze wat rond in een park. Kluns zat in een plastic zak en lag in het water. We weten niet of hij nog broertjes of zusjes had, maar Kluns werd in ieder geval gered en naar het dierenasiel van Gouda gebracht. De bedoeling van het resocialiseren bij ons thuis was dat de kleine mormels gewend raakten aan menselijk contact en alles wat daarbij hoort. Dat was in ons geval drie opgroeiende kinderen, meerdere katten en drie honden, naast een wat wisselende veestapel als konijnen, hamsters of cavia’s . De verdere bedoeling was dat de kittens vervolgens weer naar het asiel zouden gaan om van daaruit te worden geplaatst in een, hopelijk, menselijker gezin als waar ze vandaan kwamen. Hoe dan ook, meerdere van deze kittens zagen het asiel niet meer terug: die bleven bij ons. Ik was dan ook blij dat Anita op enig moment stopte met dit vrijwilligerswerk.

Maar Kluns was binnen.

En hoe.

Ik heb van mijn leven nog nooit zo’n onhandige kat meegemaakt als deze. Een sprong op tafel of een kast, voor iedere kat een fluitje van een cent, betekende bij Kluns dat in de meeste gevallen hij vruchteloos weer op de grond stortte. Niet zelden trok hij van alles wat zich op de rand van de kast of tafel bevond, met zich mee omlaag. Ook had Kluns een onvermoed talent om zo te manoeuvreren dat hij een afstandsbediening onwillekeurig allerlei opdrachten gaf: de televisie ging uit of sprong op een ander kanaal of het geluid zwol aan zodat we allen gehoorschade dreigden op te lopen.

Het beestje bleef altijd onbewogen onder de chaos die hij steeds weer veroorzaakte.

Een ander fenomeen was de manier van eten. Waar iedere andere kat de brokken al happend naar binnen werkt, hengelde kluns met één nagel de brokjes uit het bakje en strooide die in het rond en vervolgens ging hij dan met zijn bek over de vloer om de brokken te verorberen. Niet zelden werd dit direct weer gevolgd door een golf niet verteerd eten dat zijn maag in de omgekeerde richting verliet.

Hij was ook aanhankelijk. Met Ginie, een voor iedereen en alle medepoezen onbereikbare rode poes, sloot Kluns een innige vriendschap. Samen rolden ze zich in elkaar op de bank of op een kleedje en Ginie werd hierbij uitgebreid door Kluns afgelikt. Ook de kleinkinderen konden altijd op de onverdeelde aandacht van Kluns rekenen. Waar alle andere katten en poezen niet weten hoe snel ze uit de buurt moeten komen van de grijpgrage vingertjes, Kluns liet het zich welgevallen.

Soms leek het wel of Kluns in de veronderstelling was dat hij een hondje was. Hij kon, samen met de andere honden, kwispelend om aandacht komen vragen en draaide met de honden, rondjes om ons heen. Ook als de honden eten kregen, was Kluns graag van de partij. De hondenmand was ook het domein van Kluns, al of niet samen met één van de honden.

Een bijzonder beestje dus.

Nog maar een paar weken geleden brachten we hem naar de dierenarts. Hij verzorgde zichzelf niet meer en zijn vacht bestond steeds meer uit flinke klitten. Als we een schaar pakten, maakte hij dat-i wegkwam. De dierenarts was bij Kluns altijd het laatste waar we aan dachten. We hadden namelijk al verschillende keren ervaren hoe dit zachtmoedige, vriendelijke beestje in één klap veranderde in een wraakzuchtige moordmachine als hij ook maar in de buurt van een arts werd gebracht. Zijn zachte poten waren maaiende klauwen (4 stuks!) geworden en de bek bleek gevuld met vlijmscherpe, snijdende tanden en kiezen. En waar Kluns anders de onhandigheid zelve was, was hij nu zeer doelgericht en trefzeker. Het was, zonder overdrijven, levensgevaarlijk en de enige manier om hem te helpen was dan ook onder volledige narcose.

Het was natuurlijk niet voor niets dat Kluns zich niet meer verzorgde. De onderliggende reden is ons echter nooit duidelijk geworden. Hoe dan ook, de afgelopen week zagen we hoe het beestje achteruit ging. Hij lag steeds vaker stilletjes in een hoekje en reageerde niet op eten of aanhalingen. De trap werd steeds meer een obstakel en ook de weg naar buiten vond hij steeds minder. Gister raakte Kluns in een coma. Hij moet een sterk hart hebben gehad want, ondanks dat zijn ademhaling steeds oppervlakkiger werd en het lijfje kouder, heeft hij het tot vanmorgen vroeg in de ochtend volgehouden. Toen was het voorbij. Het hartje stopte en het lijf verslapte.

Kluns is niet meer.

zaterdag 23 december 2023

Annelies

Vanmorgen was het aan mij om de laatste kerstinkopen het huis in te halen. 

Ik moest naar de slager voor het gourmetvlees en de salades. Hiervoor hadden we al eerder via hun website een bestelling gedaan en volgens het mailbericht dat volgde, moest ik me om 10.15 uur bij hen melden. Dat wil zeggen, bij de achteringang. Ik stond dus 10.05 uur voor de geïmproviseerde stand.

Voor mij stond een oudere dame. Ze wist niet precies hoe laat ze haar bestelling had moeten ophalen en dat was een probleem. Het hele systeem was erop ingericht dat de combinatie van naam en ophaaltijd de medewerkers feilloos bij jouw bestelling deed terecht komen. De dame werd verzocht een stap opzij te doen zodat de volgende klant kon worden geholpen. 

Dat was ik.

Ik kon de vrouw nu in het gezicht kijken en ik herkende Annelies. Annelies was, toen ik 25 jaar geleden in het ziekenhuis werkte, een collega van mij. Zij was hoofd neurologie en ik hoofd van de PAAZ. Door een reorganisatie begon er in het ziekenhuis een nieuwe wind te waaien. De verpleegkundig directeur verdween uit de organisatie. Hoofdverpleegkundigen werden managers (werkplekmanager!) en het ziekenhuis werd opnieuw ingericht op basis van de produktielijnen. Door stafafdelingen werden allerlei kostprijzen berekend en de organisatie zou voortaan volgens de laatste managementinzichten worden aangestuurd. Onze wereld zou voortaan door excel worden ingekaderd: een scherm vol grafieken en cijfers gaf de stand van zaken in de organisatie aan. We kwamen nog maar nauwelijks op de afdelingen.

Als hoofd van de PAAZ liep ik in een spijkerbroek en een erg wijde trui waarop bijvoorbeeld het koekiemonster was ingebreid. Maar die tijd was nu voorbij: managers liepen in pak of mantelpak. Ik leerde hoe je een stropdas moest strikken.

Zo niet Annelies. Zij bleef stug haar verpleegstersuniform dragen. Tijdens vergaderingen, waar de laatste produktiecijfers, de zorgelijke kosten doordat de artsen maar dure medicijnen bleven voorschrijven en het verwijsgedrag van huisartsen werden doorgesproken, kwam Annelies niet goed mee. Het hielp haar ook niet dat ze nauwelijks gevoel had voor de nieuwe werkelijkheid. We leken voor haar een andere taal te spreken. Ze verdwaalde.

Het duurde dan ook niet lang dat Annelies met pensioen ging. Haar afscheid was ongemakkelijk en bescheiden, maar ook indrukwekkend vooral door de grote groep verpleegkundigen die langskwam. Zij had hen de kneepjes van het vak geleerd. Zij had voor haar vak gestaan. Niet als protest of vanuit een tegendraads gebaar, maar omdat ze het zich niet anders voor kon stellen. Dit was wie ze was.

Inmiddels wordt binnen zorginstellingen de professional als basis gezien waarop een organisatie draait. De taal van de markt verbleekt geleidelijk en we beginnen ook te begrijpen dat de wereld maar een heel klein beetje maakbaar is door middel van jaarplannen en plan & controlcycli. Dat die verpleegkundige veelal heel goed aanvoelt hoe complexe situaties kunnen worden opgelost zonder teveel kosten te maken. Een wereld waarin de manager zijn rol een bescheiden aanvulling is op die van de professional. Een wereld waar van bestuurders een achtergrond als zorgprofessional wordt gevraagd.

Annelies herkende me niet toen ik haar groette. Ze was in de war over haar bestelling die niet gevonden kon worden: wat vlees voor de fondu. Voor vier personen.