zondag 15 juli 2018

Een sjaal voor God




De Oude Ramaerkliniek lag aan de rand van wat toen nog psychiatrisch ziekenhuis Rosenburg heette. Het was een oud, 19e eeuws gebouw en het voldeed aan alle cliché's die er heersen rond vroegere paviljoens van psychiatrische ziekenhuizen.

De gangen waren hoog en betegeld; overal klonk geluid: geschreeuw, gerammel van een servieskar, een krakende deur die met een klap uiteindelijk dichtsloeg; de bewoners in de hal rookten goedkope, stinkende shag en het rook er altijd naar iets wat het midden hield tussen kool, urine en schoonmaakmiddel.

Hier zette ik, bijna veertig jaar geleden, mijn eerste stappen in de psychiatrische hulpverlening.

Ik was 20 of 21 jaar en veel meer dan wat ik had opgestoken in enkele lessen over psychiatrische ziektebeelden en een enkele film van het werktheater, wist ik niet.

Ik was een blaag.

Ik kwam te werken op een afdeling op de begane grond. De voordeur zat op slot. Eenmaal binnen, vond je direct rechts een oude separeerkamer.

Een separeerkamer was een ruimte ofwel zonder ramen ofwel geblindeerde ramen en een deur die je niet vanuit de kamer kon openen. Op de vloer lag zeil. Meestal was er geen bed, maar wel een dik, rubberen matras. Er was geen toilet, hiervoor diende de kartonnen po die naast het bed stond. Ook stonden er altijd enkele plastic bekertjes met water. Als iemand heel onrustig was, dan kon het zomaar gebeuren dat hij of zij in een dergelijke kamer enkele uren werd opgesloten. Of dagen. Of weken. Of zelfs maanden.

Maar op deze afdeling werd de kamer niet meer gebruikt.

Naar links kwam je in een lage woonkamer. Roken was in die tijd nog heel gewoon, dus het zag hier altijd blauw. Iedereen rookte: bewoners, verpleegkundigen, artsen.

Je kon voor de ingang van de woonkamer ook een gang inlopen die haaks op de eerste gang stond. Je kwam dan door een lange, ruime gang. Links was er een soort serre aangebouwd waar de eettafels van de afdeling stonden. Rechts passeerde je enkele slaapkamers. Helemaal aan het einde liep de gang dood en daar vond je nog enkele kamers, waaronder een éénpersoonskamer.

Hier sliep de koningin van de afdeling. Een gedrongen, oudere vrouw met lang, blond haar. Ze liep altijd in een vuurrode jurk en ze had een rode strik in het haar. Ze zei nooit iets, maar kon verschrikkelijk boos worden als ze haar zin niet kreeg.

Ze was niet zo vaak boos.

Ik kan me niet alle bewoners meer herinneren. Ze hadden een gezamenlijk kenmerk: ze woonden allemaal minstens al 10 jaar op deze afdeling. De meesten kwamen al die tijd al niet meer buiten de inrichting en de meesten zelfs al niet meer buiten dit gebouw.

Waren ze dan zo gevaarlijk?

Ik geloof er niks van. In al de maanden dat ik er werkte, heb ik nooit een gewelduitbarsting meegemaakt. Ze waren volledig in zichzelf gekeerd en er was ook niemand die nog naar hen omkeek.

Neem de jonkheer. Ik ben zijn naam vergeten, maar hij was van hoge, adellijke afkomst. Laten we hem Willem noemen. Willem was lang, erg lang. Hij zat in een rolstoel die veel te klein voor hem was. Hij wilde niet anders.

Willem was volledig vergroeid met de oude kliniek. Elke geluidje kende hij. Alles had een plek in zijn waansysteem. De liften, de servieskar, de echo van voetstappen op de trap, het geschreeuw....het waren allemaal fenomenen met een diepere betekenis dan alleen een lift die in beweging kwam of het gerammel van de kopjes. Het waren geheime boodschappen die alleen hij, Willem, nog begreep. Hij zat dan ook de hele dag aandachtig te luisteren en soms begon hij breed te glimlachen. Hij kon opeens een vinger de lucht insteken en dringend om stilte vragen.

Nooit legde hij iets uit. Het was voor hem onbegrijpelijk dat hij de enige was die begreep wat er gaande was. Hij vertrouwde dat ook niet helemaal.

We zaten allemaal in het complot.

Of mijnheer de Vries. Zo iemand die ieders buurman had kunnen zijn. Ergens begin zeventig, kalend, buikje en een vriendelijk gezicht. Hij bracht de dag lezend door en was intens tevreden met dit leventje. Toen ik me eens afvroeg waarom hij eigenlijk was opgenomen en niet gewoon in een huis buiten het ziekenhuis woonde, werd mij duidelijk gemaakt dat zoiets nooit zou gebeuren: de heer de Vries had ooit gedreigd zichzelf van het leven te beroven als iemand de suggestie zou durven doen dat hij kon vertrekken. Niemand durfde de confrontatie aan.

Trouwens, niemand had last van hem.

Bijzonder detail is wel dat ook de psychiater van de afdeling dreigde zich te suïcideren als hij met pensioen zou worden gezonden. Ook hij was al ver in de zeventig.

Mijnheer Zonneveld. Een nerveuze man die al veertig jaar in het ziekenhuis verbleef. Hij kon zich niet goed herinneren hoe dit ooit zo was gekomen, maar dat zijn echtscheiding een doorslaggevende rol had gespeeld dat was hem wel bijgebleven.

Met hem mocht ik een keer de stad in. Zomaar. Met de tram en dan maar zien hoe het gaat. Hij nam me rechtstreeks mee naar de straat waar hij ooit had gewoond met zijn vrouw. Voordat ik wist wat me overkwam, belde hij ergens aan en stond zenuwachtig wiebelend af te wachten. Een bejaarde vrouw deed open en keek de heer Zonneveld verbaasd aan. Tot mijn schrik begon de man de verblufte vrouw onmiddellijk uitgebreid ten huwelijk te vragen. De vrouw sloeg de deur dicht en mijnheer Zonneveld keek me verslagen aan.

We zijn maar weer teruggekeerd naar het ziekenhuis.

In de huiskamer van de afdeling zaten drie dames meestal gezamenlijk op een lange bank op elkaar te vitten. Het onderwerp maakte niet uit, ze waren het nooit met elkaar eens. Uiteraard vond de hele discussie plaats in de rook van hun goedkope sigaretten. Opvallend detail: alle drie de dames waren telefoniste bij de PTT geweest. Van die dames die gesprekken aannamen en vervolgens via het verplaatsen van stekkertjes de juiste verbinding zochten.

Nou...die verbinding waren ze vrij definitief kwijtgeraakt.

Ergens in een hoekje zat Cobie. Cobie was stilletjes aanwezig en trok zich weinig aan van de gebeurtenissen op de afdeling.

Cobie zat te breien.

Dat begon 's ochtends na het ontbijt en stopte pas als Cobie 's avonds weer naar bed ging. Cobie was bezig met het breien van een sjaal.

Een sjaal voor God.

Omdat niemand haar kon vertellen wat de halsmaat van onze lieve Heer is, had ze geen andere keus dan maar door te breien.

Ze had al kilometers sjaal gebreid.

De nachtdienst hechte stiekem om de zoveel tijd een stuk van de sjaal af om te voorkomen dat Cobie het hele gebouw zou vullen met haar sjaal voor God. Ze vertelden Cobie dat ze de sjaal hadden opgeslagen in een kamertje ergens op zolder.

Dat geloofde Cobie.

Haar plan was om, wanneer ze een keer was overleden, de hele sjaal mee te nemen naar het Hiernamaals.

En nu maar duimen dat hij past....

Geen opmerkingen:

Een reactie posten