zaterdag 23 augustus 2014

The answer, my friend.....



Gister liepen mijn vrouw en ik door Culemborg, een aardig stadje aan de Lek. We liepen het centrum uit richting de rivier. Uit één van de huizen klonken pianoklanken. Natuurlijk keek ik door het raam de kamer in waar de klanken vandaan kwamen. Ik keek op de rug van een oude vrouw die zorgvuldig een aantekening maakte in haar muziek. Vervolgens probeerde ze haar vondst met één vinger uit.

Ze vormde een cocon van geconcentreerde aandacht. Het duurde drie stappen en toen was ik het raam gepasseerd. Het beeld van deze oude vrouw bleef in mijn hoofd rondhangen.

Hoe lang was het geleden dat ik iemand zo geconcentreerd bezig had gezien? Ik kon het me, eerlijk gezegd, niet goed herinneren. Dat de wereld is buiten gesloten. Dat alles gericht is op die handeling of op die gedachte. Dat alles om je heen vervaagt en iedere belangstellende bemoeienis afbreuk doet aan het moment.

In onze tuin hangen enkele Tibetaanse gebedsvlaggetjes. Ik begrijp de tekens niet die erop staan afgedrukt. Ze zijn overigens in de loop van de jaren door de regen, de sneeuw, de hagelbuien, vrijwel volledig afgesleten. Tibetanen geloven dat de teksten door de wind worden meegenomen. Dat ze zich verspreiden over de aarde als zaadpluisjes. Dat het werkt. De teksten zouden te maken hebben met de wens om van Tibet weer een vrij land te maken. Een land waar boeddhisten en andere gelovigen zich niet langer hoeven te onderwerpen aan de centralistische dictatuur van China.

Ooit liep ik, als jonge, wat onhandige stagiaire, tijdens een avonddienst de gang op van de afdeling op de Oude Ramaerkliniek in Den Haag, waar ik toen werkte. Het was buiten herfstig weer en de regen stormde luidruchtig tegen de ramen van de serre. In het donker van de serre zag ik het silhouet van één van de patiënten, Trees. Trees woonde al tientallen jaren in het psychiatrisch ziekenhuis en sinds enkele maanden woonde ze dan hier. Trees was mager en haar lijf was kromgetrokken door al het leed dat ze altijd met zich meedroeg. Ze rookte bedachtzaam een sigaret en bladerde door een dik boek. Het was te donker om te lezen. Ik ging tegenover haar zitten. Ze pakte mijn hand en keek me opeens doordringend aan:

"Broeder, gelooft u in God?"

Ik knikte.

Trees glimlachte voor zich uit en nam opnieuw een trek van haar sigaret.

Ze knikte langdurig met haar hoofd.

Buiten begon het te onweren en een nieuwe regenbui sloeg met veel geweld tegen de ramen. We keken beiden zwijgend het duister in.