zaterdag 18 september 2010

Tussen kunst en kitsch



Vandaag was er bij ons in de wijk een feest. Het centrale parkje was omgebouwd tot een feestterrein met enkele partytenten en de tegenwoordig onvermijdelijke springkussens voor de kinderen. Het was niet druk, maar druk genoeg om enkele ons bekende wijkbewoners tegen te komen. Ook ontmoetten we een echtpaar wat al 10 jaar achter ons bleek te wonen. We hadden hen nog nooit eerder gezien.

Eén van de attracties was een dame die antiek en curiosa naar waarde wist te schatten. Dat trok mensen. Een hele rij. Omdat we nogal hadden staan keuvelen, hadden we al verschillende mensen voor ons.

Het was prachtig.

Enkele dames, er stonden, nu ik erover nadenk, eigenlijk alleen dames in de rij, hadden grote boodschappentassen volgepropt met allerlei spullen en spulletjes uit de kasten thuis. Precies de spullen waarvan hij altijd roept dat het rotzooi is en zij blijft volhouden dat het waardevol moet zijn: ze waren van tante Truus geweest.

En dan weet je het wel.

Ook trokken enkelen met stalen gezichten spullen uit een tas die overduidelijk bij de Blokker vandaan kwamen.

Want je kán niet weten.

En maar serieus blijven kijken en duidelijk maken dat het complete rotzooi is wat op tafel werd gelegd. Ik zou graag eens stiekum willen meeluisteren hoe de dame die de beoordelingen deed, vanavond aan haar partner haar verhaal doet.

Ook onze vaasjes vielen bitter tegen. Eén viel onmiddelijk als een vervalsing door de mand. Dat was jammer, want hier hadden we onze kaarten op gezet. De ander, een foeilelijk blauw geval, kon door de dame die er verstand van heeft, niet worden thuisgebracht. "Iets Frans", zo suggereerde ze. "Nee, Chinees", fluisterde de man naast haar. "Misschien een creatieve chinees?" veronderstelde mijn vrouw. "Dat zou kunnen", antwoordde de dame opgelucht.

Dat was het dan weer.

Ondertussen had ik tussen het publiek verschillende mensen ontdekt uit mijn werkomgeving. Met hen kon ik nu mooi even bijpraten.

Netwerken tijdens een wijkfeestje. Zonder Twitter of Linkedin.

Toch wel zo leuk.

Helpende verhalen

Tibetaanse gebedsvlaggen geven hun verhalen mee aan de wind.
Voor wie het horen wil ...


Mijn opa was een meesterverteller. Hij deed dat ook nog het liefst op lokatie.

Zo woonden wij, in mijn vroege jeugd, aan de rand van bos, duin en de zee. Mijn opa kwam met mijn oma regelmatig op een oude brommer helemaal uit die grote stad Amsterdam naar ons toe. Hij nam ons, mijn broer en mij en vaak ook ons kleine zusje, mee naar buiten.

Ergens, voorbij het bos, in een beschut duindal, lag een klein houten huisje. Het was het huis van Paulus de Boskabouter, aldus mijn opa. Terwijl we weggekropen tussen bosjes naar het huisje keken, vertelde hij de verhalen van Paulus.

Steevast zag mijn opa opeens Paulus lopen. Hij wees opgewonden en wij renden dan die kant op. Natuurlijk was Paulus altijd sneller dan wij waren. We zagen hem nooit.

Maar twijfelen aan de waarneming van opa, dat kwam niet in ons op.

Afgelopen weken begon ik op www.blogkermis.be een blogkermis. Als thema gebruikte ik "helpende verhalen".

Een blogkermis is een manier om de blogs van verschillende bloggers rond een bepaald thema, te bundelen.

De reacties waren overweldigend.

Twee.

Ik bedoel dit niet cynisch.

Als eerste meldde zich een wat agressieve dame uit Leuven die mij vertelde "niet te geloven in verhalen". De tweede was een inzending. Een goed verhaal. Een dame die vertelde over haar ontwikkeling als ondernemer. Ze kwam uit een milieu waar ondernemen en risiconemen "not done" waren. Desondanks wist ze haar lijn te volgen en groeide uit tot ondernemer.

Prachtig. Helaas bleek ze haar verhaal weer te hebben verwijderd toen ik tot publicatie wilde overgaan. Jammer.

Het tweede verhaal raakt namelijk precies mijn punt. Een verhaal schetst een werkelijkheid die de lezer of degene die het moet aanhoren, moet verbeelden. Het is niet zijn of haar werkelijkheid. Dat vraagt dus creatief vermogen en visie. Er ontstaat in de toehoorder of lezer een beeld. Iets wat hem of haar al of niet raakt. Raakt het, dan beweegt het. Zij ontdekte een verhaal in zichzelf en creëerde een werkelijkheid. Haar omgeving hield zich doof, maar zij had haar weg te pakken.

Die eigenschap. Die boeit me. Het geeft de mogelijkheid voor mensen om elkaar te inspireren. Te bewegen.

Ik heb met vele bestuurders van zorginstellingen samengewerkt. Velen van hen waren bureaucraten. Goede bestuurders met veel oog voor de bedrijfsvoering, maar ze inspireerden niet. Een enkeling was visionair. Die vertelde zijn of haar verhaal over hoe hij/ zij de toekomst zag. Hoe hij/ zij het bedrijf vorm wilde geven. Over de richting die we zouden moeten gaan.

Die krijgen mensen in beweging.

Die zien Paulus de Boskabouter. Die zien die dementerenden thuis die worden omringd door buren, kinderen en hulpverleners. Als vanzelfsprekend onderdeel van ons bestaan.

Maar als wij die kant op hollen, dan zien we het nét niet...

donderdag 16 september 2010

Bureaucratie in de zorg, doen we zelf!



Er wordt veel geklaagd over bureaucratie in de zorg.

Ik doe daar ijverig aan mee.

Aan dat geklaag.

Maar ik werk er ook aan mee dat die bureaucratie steeds weer de kop opsteekt. Voor het gemak roep ik dan maar dat dat komt door alle regels van de overheid. Maar ik weet dat veel regels door onszelf, vanuit de zorginstelling, worden verzonnen.

Zo maak ik er een sport van om formulieren die op mijn bureau belanden, niet in te vullen. Ik wacht.

Ik wacht net zolang tot er iemand begint te bellen. Dan vraag ik door, met name naar het waarom van het invullen van dit formulier. Je hoort soms verbazingwekkende dingen. Zo ging ik eens na welk formulierencircus er moest worden ingevuld als er een nieuwe bewoner in een verzorgingshuis kwam. Die stapel bleek indrukwekkend. Ieder organisatieonderdeel leek wel een eigen formulier (inclusief een eigen indieningsprocedure) te hebben. En wee je gebeente wanneer er één formulier niet werd ingevuld. Prompt kreeg die arme nieuwe bewoner geen maaltijd of geen beeld op de televisie of kon niet gebeld worden of...

Die afkeer van formulieren zat er bij mij al vroeg in. Als verpleegkundige moest ik tijdens nachtdiensten rapportages schrijven. Op één nacht werden de weekrapportages geschreven: de dagrapportages van een week samengevat in één weekrapportage. Een andere nacht werden de maandrapportages geschreven, je raadt het: de weekrapportages van één maand, samengevat. Het was één groot schrijfcircus, natuurlijk vooral bedacht om de nachtverpleegkundigen aan het werk te houden. Ik experimenteerde. Over een bewoner van een chronische afdeling, die al veertig jaar het terrein niet was afgeweest, schreef ik in een maandrapportage:

"Mijnheer ging afgelopen woensdag naar de paardemarkt. Hij kocht een mooi zwart paard. Hij heeft dit in de centrale hal geslacht. We hebben die avond met elkaar een barbeque georganiseerd. We hebben erg genoten."

Nooit iets van gehoord.

Bij het in dienst treden, of aanvaarden van een tijdelijke opdracht, moet ik onder verschillende formulieren mijn handtekening zetten. Zo verklaar ik steeds weer iets over het internetgebruik, wat ik nog nooit gelezen heb. Het zal wel met het bezoeken van sex- en pokersites te maken hebben. Maar zeker weet ik het niet. Iemand stelt zo'n formulier op. Iemand draait zo'n formulier uit. Iemand verzamelt de ingevulde formulieren. Iemand stopt die ergens weg.

Reken maar uit.

In het kader van HKZ, moeten tijdens een keuring, steeds weer de protocollen op orde zijn. Nu zijn protocollen niet verkeerd. Het zijn er alleen zoveel. En ik ken nog steeds geen instelling waar protocollen behoren tot het domein van de medewerkers. Veel mensen, ook buiten de instellingen, zijn dagelijks uren bezig met het ontwikkelen, bijhouden, updaten, publiceren van protocollen.

Reken maar uit.

En geen van deze voorbeelden zijn verplichtend voorgeschreven vanuit de overheid.

Idee: iedere week op het MT als vast agendapunt:

Welke regel schaffen we af?

dinsdag 14 september 2010

Lessen over koppigheid

Herman van Veen zingt over de dwaze moeders op het plein.

De moeders hebben hun kinderen inmiddels teruggevonden. Althans, ze hebben zekerheid over hun trieste lot. Na 30 jaar van moedig protest, vernedering, intimidatie. Koppig hielden ze vol. Ook toen de eerste moeder die met enkele vriendinnen op het plein in stilte haar rondjes begon te lopen , Azucena Villaflor, spoorloos verdween. Met nog 9 andere moeders.

Totdat de wereld geïnteresseerd raakte. Totdat het oog van de media zo nadrukkelijk op dit plein werd gericht, dat de machthebbers er niet meer omheen konden. Totdat binnenskamers in de machtscentra van Argentinië een andere overtuiging het begon te winnen.

Het lijkt de belangrijkste remedie om je te verzetten tegen een allesoverheersende dictatuur: koppig doorgaan. Havel, vrijheidsstrijder in (toen nog) Tjechoslowakije en later president van Tjechië, schreef hierover:

"Ik wilde de geschiedenis laten voortschrijden
op dezelfde manier als een kind aan een plant trekt
om haar sneller te laten groeien.

Ik geloof dat we moeten leren wachten
zoals we leren scheppen.

We moeten geduldig de graankorrels zaaien,
de aarde waarin zij gezaaid zijn koppig water blijven geven
en de planten hun eigen tijd gunnen.

We kunnen een plant niet voor de gek houden,
net zomin als we de geschiedenis voor de gek kunnen houden.

Maar we kunnen haar wel water geven.
Geduldig, elke dag.
Met begrip, met nederigheid, natuurlijk, maar ook met liefde."

Wij leven niet in een dicatuur. De meesten van ons hebben ook geen enkel besef wat dit leven zou betekenen. Iedere vergelijking met ons eigen leven gaat dan ook mank. Inclusief die moedige koppigheid: ik heb wel eens de indruk dat we als dwazen aan ieder grassprietje lopen te trekken dat maar boven de grond uitkomt. In een idee alsof wij de geschiedenis zo sneller kunnen laten voortschrijden.

Inmiddels zingt van Veen "Als hij kon toveren, hielden alle mensen van elkaar..."

Ach ja, die tovenaar, hoeveel lopen niet achter tovenaars aan. Die alles in één beweging ten goede doen keren.

Maar dat is weer een ander verhaal.

maandag 13 september 2010

Opzij opzij opzij wij hebben ongelofelijke haast...



Ik heb mijn zandloper omgedraaid. Vanaf dit ogenblik heb ik 5 minuten.

In die tijd moet deze blog zijn geschreven.

Het zal voor velen vreemd overkomen. Je werk in zo'n afgepaste tijd te moeten volbrengen. De gemiddelde thuiszorgmedewerker, in gewoon Nederlands, verpleegkundige of verzorgende, draait haar hand er niet voor om. Al jaren weet zij niet beter of iedere handeling is in een strak afgemeten tijdschema, dwingend voorgeschreven. Haar hele planning is hier op afgestemd. Dus ze vliegt bij de ene cliënt naar binnen, voert geroutineerd de voorgeschreven handeling uit en is alweer vertrokken voordat je je realiseert dat er iemand binnen was.

Het is nog fnuikender. Ook de eigen bijdrage van de cliënt is ondergeschikt gemaakt aan dit systeem. De tijd dat een verpleegkundige bij je binnen is, bepaalt ook de uiteindelijke hoogte van je eigen bijdrage. Hiermee kwam de gewoonte om de verpleegkundige rond koffietijd een kopje koffie aan te bieden, tot een einde. Immers, wie zal dat betalen?

Nog een kleine twee minuten en deze blog moet alweer klaar zijn.

Er is inmiddels op vele niveaus en vanuit vele hoeken kritiek op deze wijze van financieren. Al lang wordt aan alle kanten geroepen dat ....

De tijd is om.

Volgende keer verder.

Hulpverlener?



Soms slaat de schrik mij om het hart.

Vanmorgen las ik in de Volkskrant het interview met Natascha Kampusch. Zij heeft in een blijkbaar indrukwekkend boek (ik ken het alleen uit dit interview) haar ervaringen tijdens haar jarenlange ontvoering en mishandeling beschreven. Opvallend in het interview is hoe zij over het bekende Stockholmsyndroom spreekt: het fenomeen dat in een sterke afhankelijkheidsrelatie het slachtoffer zich identificeert met haar overweldiger, hier zelfs verliefd op kan worden. Zij ontkent echter geleden te hebben aan dit syndroom: ze heeft zelf gekozen voor een strategie waarbij ze zich overgaf aan haar, veel oudere en sterkere ontvoerder. Het was dus een bewuste keuze, waarbij het voor haar zonneklaar was dat er een moment zou komen dat ze zich aan haar bedwinger zou ontworstelen. Ik kan me voorstellen dat het zo kan werken, alhoewel deze indrukwekkende vrouw wellicht een sterke persoonlijkheid is. Bij anderen kan dit, in mijn optiek, een veel meer onbewust proces zijn: overgave als strategie om te kunnen overleven.

Ik herinnerde mij een jong meisje dat werd opgenomen op de psychiatrische afdeling waar ik werkzaam was. Ondanks haar jeugdige leeftijd, gedroeg ze zich opvallend volwassen. In haar manier van kleden, bewegen en haar onmiskenbare geflirt met de mannelijke medepatiënten en medewerkers. Dit deed ze zo geraffineerd dat iedereen wel een beetje verliefd op haar werd. Binnen de teambespreking was dit verschillende keren nadrukkelijk punt van aandacht. De psychiater was helder: van het meisje was bekend dat ze al jaren werd misbruikt door een stiefvader en zijn zoon. Dat ging vaak met ernstig geweld gepaard. De enige manier voor haar om te overleven, was om het gedrag te vertonen dat haar misbruikers graag zagen, dat van een verleidelijke diva die genoot van alle aandacht. Het was, doordat dit al jaren zo ging, haar gewone gedrag geworden naar mannen. Mannen waren voor haar sadisten die haar wilden vernederen en pijn doen. Allemaal. Het waren immers mannen die haar thuis hadden geleerd hoe het beestje in elkaar zat? Waarom zouden mannen buiten het eigen huis anders in elkaar zitten?

Of wat te denken van die patiënten die langdurig werden behandeld in een separeerkamer? Ik heb het nu over ruim 20 jaar geleden. In die periode werd er nog maar nauwelijks nagedacht over de gevolgen van een behandelbeleid, waarin separatie vanzelfsprekend onderdeel was. Dit werd vaak als gedragstherapie gebruikt. Bij ongewenst gedrag, verdween de patiënt subiet, vaak "begeleid" door minstens 5 potige verpleegkundigen, naar de separeerkamer. Daar zat hij of zij dan enkele uren, tot dagen, tot (bij uitzondering) soms maanden in een volledig kale ruimte, waarin niet meer dan een dik rubber matras, een kartonnen po en enkele plastic bekertjes water. In sommige ziekenhuizen stond er een stalen bed, vastgeschroefd aan de vloer. Daar was het gewoonte om de patiënt ook nog eens vast te binden aan het bed: met een zweedse band. Een dikke, textielen band om de middel die door middel van een magneetknoop werd vastgezet. Indien nodig werden ook hand(en) en voet)en) gefixeerd met vergelijkbare banden.

Het separeren gebeurde niet zomaar, daar waren stringente afspraken over. En ook het toepassen van de maatregelen zelf waren, terecht, omkleed met vele afspraken. De behandelend psychiater was altijd verantwoordelijk en controleerde meerdere keren per dag het naleven van het beleid. Geweld werd niet toegepast: liever meer mensen die een kring om de patiënt vormden, dan te weinig mensen die met lichamelijke kracht iemand moesten bedwingen. Altijd was er één die het woord voerde en dit op rustige wijze deed. Vastleggen gebeurde alleen als dit echt nodig was. Maar hoe bepaal je dat? Tenslotte, maar dan zijn we alweer enkele jaren verder, waren er ook wettelijke bepalingen die het gebruik kanaliseerden.

Het kon lang duren. Zo'n separeerbeleid. Uitzonderlijk waren de patiënten die maanden in een separeerkamer verbleven. Maar ze waren er. Zij gaven zich niet over. Ze bleven vechten. De meesten gaven zich vaak al snel over. Zij konden weer "resocialiseren", met kleine stapjes weer terugkeren naar de afdeling en de slaapzaal. Of was het domweg belonen?

Als je dit afzet tegen de verhalen over het Stockholmsyndroom, dan realiseer ik me dat zich hier mogelijk ook een andere werkelijkheid ontwikkelde: er ontstond niet een gedragsverbetering (normalisatie, we waren immers aan het behandelen?), maar het was een strategie om met de overweldigers te kunnen omgaan. Er was geen sprake van een ontwikkelend vertrouwen over en weer, het was juist op basis van puur wantrouwen en op basis van de mechanismen van angst en macht, dat een patiënt "gewoon" gedrag ging vertonen....

Zit hier een deel van de verklaring waarom zovelen na een behandeling, al snel weer terugvielen in het oude gedrag?

Hulpverlener?

Vandaar. Die schrik die me om het hart slaat.