vrijdag 29 oktober 2010

I think I'm painting a picture of two women but it may turn out to be a landscape...

"I think I'm painting a picture of two women but it may turn out to be a landscape." ~Willem de Kooning


Al enige tijd volg ik met toenemende verbazing de verschillende discussies over het cultuurbeleid. Op de agenda gezet door de nieuwe onderkoning van ons land, de heer Wilders.

In de hem gebruikelijke, jennerige taal veroordeelde hij de Nederlandse kunstenaars tot het verdachtenbankje. Cultuur en haar subsidiebeleid was een hobby van de linkse kerk, volgens zijn inzichten domicilie houdend in de Amsterdamse grachtengordel.

Inhoudelijk was zijn oordeel over kunst een variant op wat ik vaker hoor over beeldende kunst:"Dat doet mijn dochter van vier beter."

Ik ben geen uitgesproken kenner van welke kunstvorm dan ook. Ik heb dan ook geen enkele pretentie op dit gebied. Ik lees graag en veel, bezoek graag en regelmatig musea en gallerieën, bezoek met minder frequentie een klassiek orkest of beluister dit via een cd of op de radio en ik volg discussies over dit onderwerp. Blijkbaar belangrijk: ik woon niet in de Amsterdamse grachtengordel. Wel stem ik links, al jaren, uit overtuiging. Maar dan hoor ik er, volgens de heer Wilders, toch niet echt bij.

Ik kan niet alle kunstuitingen waarderen. Maar dat is, zo is mij geleerd, een kwestie van persoonlijke smaak. En over smaak valt niet te twisten. En dat is nu precies wat de heer Wilders wel doet.

Ook zijn er kunstvormen waar je domweg meer je best voor moet doen. Zoals het leren drinken van een goed glas wijn: dat moet je leren. Iemand moet je hiermee helpen en dat moet je vooral heel lang regelmatig doen. Je krijgt die kennis en het kunnen waarderen van wijn niet cadeau. Zo is het ook met het luisteren naar a-tonale muziek of het ondergaan van moderne vormen van videokunst. Niemand wordt gedwongen om dit pad op te gaan, maar dan moet je ook niet roepen dat je het allemaal niet begrijpt. En dat is nu precies wat de heer Wilders wel doet.

Kijk, ik ben geen liefhebber van sport. Nooit geweest. Ik sta al jaren langs de kant van sportvelden om mijn zeer sportieve kinderen te zien spelen, en nog steeds begrijp ik niet volgens welke regels het spel zich ontwikkelt. Het raakt me niet en het komt gewoon niet binnen.

Toch is er geen haar op mijn hoofd die sport in haar algemeenheid zal afwijzen als een hobby van de volkskerk. Er zijn nu eenmaal meer werkelijkheden dan de mijne en bovendien zijn deze ook valide. Dat heb ik te accepteren en terecht.

Dat heet namelijk samen-leven en dat draait om respect.

Bovendien begrijpt de heer Wilders blijkbaar niet dat kunst meer is dan de uitingen waar hij zo graag zijn pijlen op richt. De talloze definities en omschrijvingen die al over kunst zijn gegeven, laten wel zien hoe moeilijk grijpbaar dit begrip is. Net zoals God. Of universum. Of gezondheid. Of dood.

Het is heel goed om ons voortdurend óók te realiseren dat we het allemaal niet voor het zeggen hebben. Dat we deel zijn van een groter geheel. Ongrijpbaar, maar het grijpt ons soms zomaar. Dan wordt er iemand naast ons weggerukt uit dit leven. Of begint een dierbare te dementeren. Of blijkt je kind stemmen te horen die haar  voortdurend kwetsen.

En dan kijk ik naar een schilderij van Willem de Kooning en krijg een brok in mijn keel. Zo'n kwetsbaar leven en toch raakt hij even de eeuwigheid. Heel even.

Of ik hoor in een kakofonie van geluiden in een concert van Loevendie, zomaar, opeens een hobo met een loepzuivere toon alles overstijgen. Die ene toon. Die ik ook soms bij Mozart hoor.

En ik kan wel janken.

Je hoeft dit niet te snappen, mijnheer Wilders,

maar respecteer mijn tranen,

of is dit nu weer teveel huili-huili voor u?

Things to do (nothing)



De afgelopen maanden was onze huiskamer mijn belangrijkste "place to be".

Ik heb hier gezelschap van een heel scala aan beesten: drie honden, twee vogels, een konijn en, als het hun uitkomt, nog twee poezen (een jeweetwelpoes en een jeweetwelkater). Muggen en vliegen reken ik niet mee, alhoewel die nog maar nauwelijks voorkomen sinds we overal goede horren hebben geplaatst.

Met de twee vogels, grasparkieten, heb ik nauwelijks een relatie. Ze zitten in een grote kooi naast de televisie en meestal scharrelen ze wat door hun ruimte. Soms krijsen of fluiten ze (het liefst als we televisie zitten te kijken) en het wordt pas echt leuk als je ze te eten geeft: die twee krengen gunnen elkaar werkelijk het licht in de ogen niet. Als er één gaat eten, begint de ander hard te krijsen en met zijn kop naar zijn etende celmaat te slaan. Die staat wat wankel op een stokje en dreigt voortdurend, hard krijsend, zijn evenwicht te verliezen. Dat wordt dus ruzie. Het is mij een raadsel hoe ze overleven.

Het konijn vind ik een prachtbeest. Hij bewoont een bak bovenop een tafeltje naast een bank. Hij kan hier gewoon uitspringen, maar dat doet hij zelden. Dat gebeurt alleen als hij ergens van schrikt. En dat gebeurt vrijwel nooit: het is nogal een ijskonijn.

Wel maakt hij de honden voortdurend aan het schrikken. Hij geeft dan onverhoeds met zijn beide achterpoten een flinke klap tegen de bodem van zijn bak. De honden springen alledrie geschrokken op uit hun manden. Ze sprinten wat doelloos de kamer in en kijken mij dan weer bedremmeld aan. Na al die jaren hebben ze nog steeds géén idee waar die klap vandaan komt.

Appel, zo heet ons konijn, kijkt allang weer volkomen onschuldig over de rand van zijn bak de kamer in. Want hij houdt alles nauwlettend in de gaten.

Héél soms meen ik te zien dat hij mij een steelse knipoog geeft.

Met enige regelmaat is ook het konijn de weg kwijt. IJverig probeert hij dan een gang te graven. Vol passie krabt hij met zijn nagels over de bodem van de bak. Hij laat zich niet tegenhouden door het weerspannige plastic. Hij blijft proberen. Soms wel een uur lang. Ik stop hem na enige tijd door hem een wortel te geven. Dan vergeet hij waar hij mee bezig was. Of heeft hij mij ook in de tang? Ik zal het nooit weten.

De honden brengen de dag meestal suffend door. Als er iemand aan de deur komt, één van de huisgenoten komt thuis, het is tijd voor een rondje of tijd om te eten, dan voltrekt zich een wonderlijke verandering: de zielloos suffende beesten veranderen in hijgerige, springende en dollende dieren. Hun ingebouwde klok is feilloos en waag het niet om van dit diep ingesleten ritme af te wijken. Daar begrijpen ze helemaal niets van.

Complicerend is dat twee van onze honden, oud-fokkershonden zijn. Meedogenloos gebruikt voor het werpen van zoveel mogelijk nesten en na een jaar of zes, vrijwel letterlijk, bij het vuilnis gezet: economisch brengen ze dan nog onvoldoende op. Deze twee honden zijn onopgevoed, nerveus of zelfs angstig en ze zijn beide volkomen gepreoccupeerd op eten: ze vallen aan en schrokken het in zo kort mogelijke tijd naar binnen. Soms gaat dit zo snel, dat het er direct kokkend weer uitkomt.

Toch hebben ze zich wonderbaarlijk goed aangepast aan het leven in een gezinswoning. De oudste hond, het enige mannetje en de hond die al als pup ons huis is binnen gekomen, heeft beide, blonde, nerveuze dames op rechte banen geleid. Ze volgen hem en begrijpen dan een beetje hoe dit nest in elkaar zit. Dit mannetje is inmiddels flink op leeftijd: hij loopt stram, kan soms zijn plas niet meer ophouden en als hij slaapt, kun je letterlijk een kanon naast hem afschieten: hij blijft doorslapen. Hij is vrijwel blind en zijn chronisch oostindische doofheid is inmiddels overgegaan in echte doofheid. Alleen zijn neus, die werkt nog. Voortdurend gaat die de lucht in, zodat hij zich nog kan oriënteren. En iedere avond om ongeveer 10 uur staat hij op en komt hij naast me zitten. Hij legt zijn trouwe kop in mijn schoot en wil geaaid worden.

Dan die katten. De oudste, de jeweetwelkater, is een chagrijnig beest. Die komt binnen om te eten en vertrekt weer wanneer het eten op is of hem niet bevalt. Overal in de buurt heeft hij adresjes van mensen die hem van eten voorzien. Hij is dik en toch nog wonderlijk lenig. In onze tuin zitten muizen en regelmatig kun je hem urenlang zien zitten. Intensief starend naar een donker plekje in de heg. Zo heeft hij er al vele tientallen gegrepen en verorbert.

De tweede, de jeweetwelpoes, is nog maar kort bij ons. Dit tot chagrijn van de eerste die een enorme hekel aan deze poes heeft. Die heeft hier weer maling aan en gaat volkomen haar eigen gang. Ze heeft van begin af aan mijn jongste dochter aangewezen als haar bazin. Komt mijn dochter het huis binnen, dan komt ze de trap af. Blijft mijn dochter lang in de huiskamer zitten, dan komt zij haar halen. Ze zit het grootste deel van haar tijd op de slaapkamer van mijn dochter. Soms, héél soms, komt ze even de huiskamer binnen. Dan snuffelt ze uitgebreid aan alle meubels, de boeken, het vloerkleed en dan vertrekt ze weer naar boven.

Vanaf volgende week zal ik nog maar weinig in deze kamer zijn. Maar één ding is zeker:

als er geen dier dood gaat, gaat het zo nog jarenlang door.

Iedere dag opnieuw.

donderdag 28 oktober 2010

handen uit de mouwen



Vanaf komende maandag ben ik weer aan de slag.

Het heeft lang geduurd deze keer. Toen we in juni terugkeerden van een lange vakantie, wist ik twee dingen: de zomervakantie ging beginnen en de markt voor interimmanagement in de zorg lag vrijwel stil.

Ik was dus voorbereid.

Na drie weken begon ik onrustig te worden.

En die onrust bleef voelbaar tot in oktober duidelijk werd dat ik een vervolgopdracht had gevonden. Ruim vijf maanden.

Het had niets met geld te maken. De afgelopen jaren heb ik veel opdrachten kunnen uitvoeren en ik heb consequent geld opzij gezet als buffer.

Het had ook niets met verveling te maken. Ik kan mezelf goed bezig houden en als dat talent een keer hapert, heb ik nog een partner die aan de lopende band opdrachten kan verzinnen.

Het is meer het gevoel aan de zijlijn te staan. Er niet toe te doen. Je ziet van alles, je hoort van alles, je vindt van alles, maar er is geen respons. Met enige regelmaat zocht ik natuurlijk bureau's en (oud) collega's op. Samen besprak je de situatie en de mogelijkheden. Dat was prettig: in de auto stappen, op weg te gaan, elkaar ontmoeten. Bezig zijn. Iets omhanden hebben. Iets waar je mee bezig wilt zijn. Niet voor de derde keer die week de kamer stofzuigen. Of wandelen met de honden.

Het bleek voor mij belangrijk om ritme aan te brengen. Het schrijven van een blog, dat hielp. Meestal twee keer op een dag. Over zaken in de zorg, over een herinnering die bij me opkwam, over actualiteiten. Gaan zitten en schrijven. Nadenken. Doelgericht: dat blog moest er komen. Dat hielp.

Het ontdekken van sociale netwerken. Twitter, Linked-in. De afgelopen periode mee geëxperimenteerd en dat leverde veel op. Nieuwe werkelijkheden en nieuwe vergezichten. Even meekijken langs de vinger van een mede-twitteraar. Zo ongeveer als een onverwacht gesprek op straat. En dat verschillende keren per dag.

Mijn blog werd, voor mij verrassend, door velen gelezen. Vanaf het begin eind juni, zo'n 4000 keer. Als gevolg hiervan steeg het aantal bezoekers van mijn website (ruime verdubbeling) en werden de hier beschikbare PDF-bestanden ("Achter de geranium" en een verslag van mijn studiereis naar Denemarken, in kader van zorg voor dementerenden) vele keren gedownload. Ook het aantal contacten op Linked-in steeg aanmerkelijk. Goed voor mijn persoonlijke pr dus, deze periode.

Niet onbelangrijk voor een eenzame zelfstandige.

Hoe het verder gaat met mijn twitteren en mijn blog, ik zal wel zien. De frequentie zal wel teruglopen, maar het schrijven van een blog vind ik leuk. Die zal wel blijven.

Maar nu gelukkig weer aan de slag. Als directeur thuiszorg bij de Amstelring/ Osiragroep.

Ik heb er zin in.

De genoemde teksten zijn te downloaden op mijn website: www.erik-zwart.com

dinsdag 26 oktober 2010

verzameling



Tijdens een uitzending van man bijt hond, kwam een bejaarde dame in beeld die snorharen van katten verzamelde.

Ze had er al 493. In een doosje. Achter slot en grendel.

Dan kon er niemand bijkomen.

Ze deed me denken aan mijnheer Groenteman. Hij werd bij ons opgenomen. Voor een week of drie.

Dan kregen de kinderen weer even de tijd om zijn huis leeg te halen. Dat gebeurde om de paar jaar opnieuw.

Alles sleepte hij naar binnen. Al jaren. Deuren, kranten, stoeptegels, boeken, oude fietsen. En ga zo maar door.

Een vriendelijke baas. Altijd in voor een praatje. En iedere keer weer uiterst bereid om mee te werken aan een behandeling. Want hij begreep het ook wel, zijn kinderen zaten met de brokken. Die konden de rommel opruimen die hij iedere keer weer bij elkaar sleepte.

Hij wist ook niet waarom hij het deed. Het was sterker dan hemzelf. Maar déze keer was het anders. Zijn dochter was zo verdrietig geweest. Het had hem tot inkeer gebracht. Hij zou stoppen met verzamelen.

Echt.

Na drie weken kwam het signaal van zijn schoonzoon. Het huis was weer leeg. Er waren meerdere vuilcontainers met rotzooi weggehaald. Het had niet veel langer moeten duren: de houten verdiepingsvloeren waren helemaal doorgebogen. Dat kon je zien aan de plekken op het behang. Verkleuringen, een holle streep. Levensgevaarlijk.

Mijnheer Groenteman had gebak voor ons gehaald. Om te vieren dat hij nu nooit meer terug zou komen. Vriendelijk zwaaiend liep hij van de afdeling af. Achter zijn schoonzoon aan.

Ik ging met een collega het bed van de heer Groenteman opmaken. Ik controleerde nog even het laatje van zijn nachtkastje. Er lag een luciferdoosje in.

Met afgeknipte nagels...

Pijnlijk



Vanmorgen liep ik door Den Haag.

Dat kan leuke ontmoetingen opleveren. De leukste blijft toch wel die keer, nu ongeveer een half jaar geleden. Ik liep over de Lange Poten en hoorde een gedecideerde stem achter mij:

"Ja, hallo, met Jan Peter..."

Toen ik omkeek, keek ik in het gezicht van een man met een enorme bos rood haar die zacht in een mobiel sprak. Hij keek verbaasd terug.

Wat mij weer bevreemde: een man met de naam Jan Peter, moet in Den Haag toch wel wat gewend zijn.

Maar de ontmoeting van vandaag mocht er ook zijn. Deze keer liep ik achter Gerd Leers over het Plein. Zichtbaar was dat verschillende mensen op het terras naast ons hem herkenden. Hij zag blijkbaar de herkenning en begon te zwaaien.

Niemand zwaaide terug.

Hij liep door en bij het volgende terras, hetzelfde tafereel. Maar ook hier zwaaide niemand terug.

Een loslopende minister hoort blijkbaar niet te zwaaien. Of we willen ons niet met hem identificeren. Of we vinden het domweg overdreven, zwaaien naar elkaar. Het moet ook niet te gemoedelijk worden.

Het kan ook omgekeerd: op straat uitbundig worden begroet door iemand die je absoluut niet herkent. Genanter wordt het wanneer de persoon blijft staan en met enkele rake vragen duidelijk maakt precies te weten wie hij tegenover zich heeft. En jij maar wanhopig je geheugen afgraven.
Het meest voor de hand liggende, durf ik vaak niet te doen en wanneer je te lang wacht, wordt het te pijnlijk: gewoon vragen naar wie je voor je hebt.
Zo stond ik eens langdurig te stuntelen en manoeuvreerde me in een steeds onmogelijker positie, totdat mijn uitbundige beul zich opeens realiseerde dat hij niet mij, maar mijn broer kende...Zijn vragen gingen inderdaad over de gezinssituatie bij mijn ouders thuis, lang geleden...Wij hadden elkaar nog nooit ontmoet.

Tenslotte blijft voor mij één van de meest pijnlijke ontmoetingen, die met mensen die er niet zelf bij zijn. In de trein, in de bus, in de tram wordt je geconfronteerd met de meest intieme details van iemands ziekte, overlijden of juist geboorte doordat de persoon in een telefoongesprek onderwerp van dat gesprek is. Luidkeels. Voor iedereen te horen.

Dan heb ik toch echt liever dat je je telefoon even weglegt en vriendelijk zwaait naar minister Leers.

Vindt hij ook leuk.

zondag 24 oktober 2010

It's a wonderful world

Aagje Deken (niet in ons bezit)

Mijn vrouw spaart miniatuurportretjes. Ze hangen boven onze eettafel en kijken zo de dag met ons mee. Ze heeft zowel silhouetten (de vorm van een gezicht weergegeven als schaduw) als gewoon portretten. Sommige zijn geschilderd, andere getekend of zelfs geknipt. Het zijn mannen en vrouwen, oud en jong, alhoewel de dames in de meerderheid zijn.

Dergelijke portretjes worden al eeuwenlang gemaakt. De meeste komen echter uit de periode net voordat de fotografie aan haar vlucht begon, eind 18e, begin 19e eeuw.

Ze kijken hun ogen uit. Vanmorgen schrokken ze weer toen ik het licht aandeed. Het blijft hun steeds verbazen: een druk op een knop en de hele omgeving baadt in een fel licht. En er wordt niet één knop ingedrukt, maar wel drie. Ze knijpen hun ogen een beetje dicht. Ze kunnen er maar niet aan wennen.

Vanuit hun ooghoeken kunnen ze me volgen wanneer ik de keuken inloop. Ze begrijpen niet precies wat ik doe, maar ze zien hoe ik de vuile vaat die op het aanrecht staat opgestapeld, in een kast stop. Ik sluit de kast en deze begint gorgeldende geluiden te maken. Ze weten inmiddels dat na een klein uurtje de kast weer wordt open gedaan en de vaat er blinkend schoon wordt uitgehaald. Pure magie, vinden ze dit.

Ik pak een soort plank die op tafel ligt en ook die begint licht te geven. Ze kunnen het vanuit de hoek waarmee ze op de tafel kijken niet goed zien, maar het lijken wel letters die oplichten. Ik beweeg met mijn vingers over het lichtende oppervlak en ze zien de letters voorbijschuiven. Soms zien ze ook een plaatje voorbij komen. Een boek zonder pagina's. En iedere dag opnieuw wordt dit boek gelezen. Het verveelt blijkbaar nooit. Ze zijn erg nieuwsgierig naar de tekst.

Opeens klinkt er een hoog en verstorend geluid. Ze zien hoe ik een soort handvat van tafel pak en ik begin hier in te praten. Heel vaag horen ze een andere stem wanneer ik zwijg. Het apparaat heeft geen vaste plek in de kamer, maar het wordt veelvuldig gebruikt. Vaak horen ze ons mopperen wanneer we het niet snel kunnen vinden. Het geluid betekent zeker dat er snel moet worden gehandeld, want alles wordt steeds stil gelegd wanneer het klinkt: een gesprek, de maaltijd, het lezen.

De maaltijd, zo zien ze, ligt voor een belangrijk deel gewoon klaar in een andere kast die deel uitmaakt van de keuken. Fruit, vlees, kazen, alles ligt er in gemakkelijke porties, klaar voor bereiding. Melk lijkt uit een soort pak te komen. Ze horen veel dierengeluiden, maar koeien, schapen, geiten en paarden hebben ze nog nooit gehoord. Toch is er altijd eten in overvloed. De hele dag door wordt er wel iets bereid en gegeten. De wijze van bereiden is soms raadselachtig. Een sterk geurende drank, is dat geen koffie?, komt uit een soort kraan die spontaan begint te lopen als er op een knop wordt gedrukt.

Het is altijd warm in het huis, terwijl ze nergens een haard zien branden. Die moet zeker uit hun zicht zijn. Ze verbazen zich wel over het risico wat wordt gelopen: de kamer is vaak gewoon leeg en toch moet de haard branden. Gelukkig is er nog geen brand uitgebroken, maar ze verwachten het eigenlijk ieder ogenblik. Vreemd is wel dat de haard zo langdurig kan blijven branden, zonder dat iemand het vuur voedt.

Ze vermoeden dat het deel van de kamer dat ze niet kunnen zien, immens groot is. Immers, ze horen veelvuldig allerlei verschillende stemmen en vaak ook complete orkesten. Zelfs wanneer er geen feest is klinkt er vaak muziek. Er wordt niet op gedanst, sterker, de bewoners bewegen zich door de kamer alsof de muziek er helemaal niet is. Héél soms wordt een wijsje meegezongen.

Het gezin waar ze op uitkijken is klein: een man, een vrouw en twee bijna volwassen kinderen. Er zijn geen bedienden in huis. Ze moeten dus tot de behoeftigen behoren, maar alle luxe en zichtbare rijkdom verwart ze.

Er klopt gewoon iets niet.

Maar wat?