vrijdag 30 maart 2012

Een bejaardenhuis in 1967



In de zorginstelling waar ik momenteel werk, werd gister afscheid genomen. Afscheid van een dame op de administratie. Ze ging met pensioen.

Afscheid nemen kunnen we goed in de zorg. Het hele gebouw hing vol met de foto van deze dame. De personeelskantine werd versierd met ballonnen en slingers. Een buffet werd voorbereid. Al dagen waren collega's in de weer met een herinneringsboek. Toen de receptie begon, waren alle kantoren leeg. 

Ze had 45 jaar in deze organisatie gewerkt.

Daar wordt u wel even stil van.

Ik ook.

Ze was in 1967 als 20-jarige, administratief medewerkster in dienst gekomen in één van de verzorgingshuizen van deze zorginstelling.

Dat was toen natuurlijk nog een eigenstandige organisatie. Met een eigen directeur. Met een facilitaire man. Misschien iemand voor personeelszaken. En dus die dame voor de administratie.

Een Raad van Bestuur bestond toen nog niet. Wel een bestuur. Meestal enkele notabelen uit het dorp of uit de kerk. Zij bestierden de stichting en de door haar gestelde doelstellingen.

Een overzichtelijke wereld.

De directeur kende iedere bewoner bij naam. Iedere verzorgende, toen nog bejaardenhulpen, de kok, de receptioniste. Hij noemde je vriendelijk bij je voornaam, maar je moest het niet wagen de directeur bij zijn of haar voornaam te noemen. Dat was mijnheer of mevrouw. Een autoriteit.

Natuurlijk ging iedere directeur daar op zijn eigen wijze mee om. Maar hij (of zij) was wel de baas.

Tenzij de huisarts sprak. Of de notabele uit het bestuur. Of de dominee. Of de burgemeester. De wereld was gevuld met autoriteiten. Dat botste zelden. Daar waren de beroemde achterkamertjes voor bedoeld. Daar had je als gewone sterveling niets te zoeken.

Je keek wel uit.

In die tijd was het heel normaal om je, voor je pensionering, alvast in te schrijven voor het bejaardenhuis. Zo kon je, meestal niet lang na je pensioen, verhuizen. En verdween je in een klein kamertje of, als je geluk had, had je twee kamertjes. En kon je deelnemen aan de kaartavondjes met je medebejaarden. Of met elkaar koffie drinken in de conversatieruimte. Een enkele keer kwam Willy Alberti of Johnny Jordaan zingen. En bij het begin van de lente met het hele bejaardenhuis met de bus naar de Keukenhof.

Bejaarden in het bejaardenhuis waren, over het algemeen, gezonde ouderen. Dat wil zeggen: mensen werden toen wel vroeger oud. Mensen van 65 waren echt bejaard. Werd je 75, dat was in die tijd stokoud. Men ging ook eerder dood.

Bij ons achter, in Castricum, was een gloednieuw bejaardenhuis gebouwd. Een wereld apart. Je zag er nooit iemand. Iedereen zat binnen. Stiekum het terrein opsluipen met vriendjes was erg spannend: we werden onverbiddelijk weggejaagd als we werden betrapt. Het was het domein van de bejaarden. Of beter: het terrein van de tuinman en de receptioniste van het bejaardenhuis, want zoveel hadden de bewoners volgens mij niet te zeggen. Die vonden het wel best, spelende kinderen in de tuin.

Nu, na 45 jaar, werkte de dame waar ik mij verhaal mee begon, op het hoofdkantoor van de zorginstelling. Bejaardenhuizen zijn verzorgingshuizen en verpleeghuizen geworden. Bewoners hebben een indicatie nodig, wat meestal betekent dat de ouderdom die met de nodige gebreken komt, teveel gebreken heeft gebracht, zodat het thuis niet meer lukt. Vaak moet je een echtgenoot of echtgenote achterlaten als deze nog gezond is: die krijgt immers geen indicatie.

De directeur van het huis is een manager geworden. Die manager heeft veelal weer een directeur als baas en ook deze directeuren hebben weer bazen: de raad van bestuur. De dame van de administratie is een hele afdeling met verschillende administraties geworden, bovendien zijn er controllers toegevoegd. De dame voor personeelszaken, in 1967 vaak een secretaresse van de directeur, is nu een afdeling HRM geworden, compleet met opleidingsfunctionarissen. En zo zijn er op een hoofdkantoor nog veel meer gespecialiseerde stafafdelingen gekomen, waar men in 1967 nog niet eens van had gehoord: ICT, marketing, communicatie, bouw, opnamefunctionarissen.

Ik vroeg deze dame hoe ze die 45 jaar had ervaren.

"Het is voorbij gevlogen. Nooit ben ik met tegenzin naar mijn werk gegaan."

Of ze nog wel eens verlangde naar die jaren zestig.

"Ben je gek, al die mannetjes..."

Een kanjer.

maandag 26 maart 2012

De Goudse geest



Enige tijd terug zag ik op een, volgens mij, commerciële zender een uitzending voor ondernemers. Ik ben ZZP'er en daarmee officieel ondernemer, bovendien ingeschreven bij de kamer van koophandel, dus mijn status is wel duidelijk. Ik bleef kijken want ik hoorde eindelijk een keer bij de doelgroep.

Het was een warrig programma. Een oud-wethouder uit Den Haag, Frits Huffnagel, sprong jolig op en neer voor de camera. Stelde een vraag waarbij het antwoord voor hem blijkbaar niet zo relevant was en riep regelmatig positief bedoelde kreten.

Ik werd een beetje moe van die man.

Zoveel opgewektheid, maar het hoort blijkbaar bij de huidige televisiecultuur. Soms zie ik een zaal vol met opgewekte, elkaar enorm vermakende, rondhossende, gillende en zich-op-de-dijen-kletsende menigten, aangevoerd door wat dan bekende nederlanders zijn (ik ken ze meestal niet). Die vormen het topje van de ijsberg van jolijt en gevatheid. Ik hou dat niet vol, waarde lezer. Na enige minuten lachen, gieren, brullen, lig ik, naar adem happend op de grond.

Het is teveel. Het is teveel.

Maar goed.

Huffnagel trok Gouda in. Dat deed hij met de lokale volkswagendealer. Op de vraag wat Gouwenaren (hiermee werden mensen uit Gouda bedoeld) voor mensen zijn, volgde een popi-jopi-positief bedoeld antwoord door de lokale ondernemer: allemaal hardwerkende, leuke mensen.

Tja, massaal RTL-4 publiek.

De vraag werd herhaald bij een ondernemer die al generaties lang gehoortoestellen op de lokale markt brengt. Hij had er duidelijk beter over nagedacht. Mensen uit Gouda zijn mensen die niet onmiddellijk ieder initiatief ondersteunen. Ze zijn afwachtend, conservatief en houden niet van teveel poespas.

Duidelijk géén RTL-4 publiek.

Ik raakte in verwarring over al deze tegenstrijdigheden, maar niet onze Frits. Die huppelde gewoon door en vond het allemaal geweldig.

Hij kreeg ook de burgemeester te spreken. Onze burgemeester gaat binnenkort vertrekken. Het is niet een man die de harten van de mensen in Gouda gestolen heeft. Een bestuurder op afstand. Ook hij gaf zijn visie op de Gouwenaar:

"Een beetje chagrijnige mensen..."

Hij zei het echt. Onze burgemeester. Na ruim 10 jaar burgemeesterschap, was dit de meest indringende analyse die hij van de bevolking van zijn stad kon geven: chagrijnige mensen. Wel betrokken, haastte hij zich om toe te voegen, maar chagrijnig.

Ook hier huppelde Frits vrolijk overheen.

Enkele weken geleden woonde ik een vergadering bij waarin allerlei vertegenwoordigers uit de Goudse samenleving. In de voorstelronde kwam op enig moment een jonge man aan het woord:

"Ik ben Achmed el Amrani....geboren en getogen in Gouda."

Hij maakte zich zorgen, zorgen om zijn stad. Hij zag hoe tegenstellingen werden verscherpt. Hij zag hoe bevolkingsgroepen tegen elkaar uit werden gespeeld.

Duidelijk geen RTL-4 publiek.

En ook Huffnagel was in geen velden of wegen te zien.

zondag 25 maart 2012

Soms even stilstaan...



Ik ben een kind van de vrede.

Oorlog is een onderwerp van het nieuws, een artikel in de krant en soms, niet te vaak, onderwerp van gesprek bij het koffie-apparaat. Dichterbij is ze nooit gekomen.

O ja, ooit, ik ging nog met vakantie met mijn ouders, zagen we in een Iers stadje een klein oploopje tijdens een jaarmarkt. Nieuwsgierig mengden we ons met de Ieren voor het monumentale pand. We hadden het idee dat de burgemeester een toespraak zou gaan houden. Niet erg spannend, maar het geeft wel aan hoe levendig zo'n jaarmarkt is. Je bent al snel tevreden. Zo stonden we minutenlang te wachten. Er gebeurde niets. Teleurgesteld dropen we weer af.

De volgende ochtend las mijn vader in de krant dat het oploopje was veroorzaakt door een bommelding en de vondst van een bom in het pand. De strijd in Noord Ierland trok sporadisch haar sporen in de Ierse republiek. Als deze bom inderdaad was ontploft, was het direct een flink spoor geweest: het had er zwart gestaan van de mensen. Inclusief mijn ouders, mijn broer en zus en ik.

Een andere keer, ik weet eerlijk gezegd niet meer of het dezelfde vakantie is geweest (mijn ouders gingen jaren achtereen met vakantie naar de Ierse republiek), reden we op een weg die kaarsrecht de Noord Ierse grens naderde. Pal voor de grens zou de weg afbuigen naar het plaatsje aan de kust. Terwijl we de grens naderden, zagen we een wachttoren groter en groter worden. Boven in de toren was een mitrailleur geplaatst. Deze volgde nauwgezet de bewegingen van onze auto. Toen was zelfs gezin Zwart voor enige minuten stil.

Maar dichterbij is de oorlog in mijn leven nooit gekomen.

Dienstplicht is aan mij voorbij gegaan. Laat staan uitgezonden worden naar gebieden als Libanon, Bosnië, Irak of Afghanistan. Als overtuigd pacifist, wat ik nog steeds geen verkeerde overtuiging vind, kondigde ik bij de keuringsambtenaar aan dat ik zou gaan weigeren. Hij keek me glimlachend aan, oordeelde over mijn weinig atletische gestalte en enkele weken later viel zijn oordeel door de brievenbus: ik was uitgeloot. Geen idee waarom want werkelijk iedere vriend en schoolkameraad in mijn omgeving werd onverbiddelijk opgeroepen.

Nooit heb ik hoeven smeken om onderdak. Als je tenminste die keer niet meerekent dat een onuitstaanbare Duitse campingbaas onze camper weigerde: in plaats van één, hadden we twee honden aan boord. Tja, regels... Het kon hem niet zoveel schelen dat het tegen de avond liep en dat we ook kinderen aan boord hadden. Sterker, hij vond me geen blik meer waardig. Maar goed, we hadden een camper en onze grootste ellende bestond eruit dat we nog een uur verder moesten rijden. Dat is te overzien.

Nooit heb ik honger geleden. Of je moet die keer willen meerekenen dat mijn vrouw en ik ons hadden vergist in een wandelafstand en we onderweg nergens een eetgelegenheid vonden. Dat leverde wel een zeldzaam hongergevoel op, maar zelfs dat was een honger in de overtuiging dat het binnen afzienbare tijd zou zijn opgelost. No big deal.

Ik zit nu in de tuin. De zon schijnt. Het prille groen loopt uit: bomen, struiken, de eerste bloemen. Een zacht briesje fluistert beloftes van zon en leven. Ergens zit een groot gezelschap in een tuin. Ze hebben plezier. Soms kijk ik naar de lucht met geen enkele andere reden om te zien of de bewolking wegblijft.

Ze blijft voorlopig weg.

Ik ben een kind van de vrede.