vrijdag 5 november 2010

Wie heeft de grootste?




Gister reed ik via de N 201 naar Hilversum. Het regende en het woei hard. Het was een uur of zes, dus de weg was vol. Een lang lint van auto's kroop voort.

Bij sommige stoplichten en vlak voor enkele rotondes, verbreedde de weg zich tijdelijk tot twee rijbanen. En steeds opnieuw gebeurde het: van ergens achter mij in de rij sprintte een auto met volle vaart vooruit. Haalde in hoog tempo drie of vier auto's in en perste zich weer in de file.

Soms was het een opgeleukt autootje met glimmende, meerdere uitlaten en van waaruit het bonkende geluid van een zware beat tot in mijn auto doordrong, maar veel vaker was het een glanzende bolide van het type BMW of Audi. De chauffeur was altijd mannelijk.

Ikzelf rij in een Toyota Prius, zeg maar het Dafje van de 21e eeuw, dus iedere poging van mij om in te halen wordt genadeloos afgestraft. Men geeft gas en ik geloof het dan wel weer. Of ik mag even inhalen en wordt vervolgens weer voorbij gestoven.

De weg is een jungle.

Althans, voor sommigen dan.

Het gedrag beperkt zich niet tot de auto.

Tijdens een bespreking maakt iemand een grapje. De Audi-rijder vertelt een nóg leuker grapje. Iemand heeft iets  spannends meegemaakt. Niks in vergelijking met wat de Audi-rijder allemaal meemaakt. Iemand boekt een succes. Nou, het is maar een vlekje in vergelijking met de eindeloze zegepralen van de Audi-rijder.

Waar leidt dit gedrag toe?

De Audi-rijder is vaak nét iets eerder aangekomen. Lacht nét iets harder en heeft het allemaal nét iets beter voor elkaar. Zijn hypotheek, de verzekering, zijn auto, de school van zijn kinderen, zijn baan of bedrijf.

Maar waar leidt het nu eigenlijk toe?

Dat de ander zich kleiner voelt?

Laat me niet lachen.

Moet je opletten als zijn vrouw naast hem staat. Vooral haar ogen zijn belangrijk.

Eén blik.

En je weet genoeg.

Zij is de baas.

Weten is meten



Geleidelijk aan verschijnen in de media verontwaardigde berichten over verzorgings- en verpleeghuizen.

Er zijn nog maar 10 minuten beschikbaar zijn voor een douchebeurt! Je moet je eten in 12 minuten naar binnen hebben gewerkt! Stopwatchzorg! Waar is de persoonlijke benadering! En ga zo nog maar even door.

Beleidsmakers schrikken. Het wachten is op de eerste kamervragen.

Het gevoel dat we met ons allen afglijden naar een afschrikwekkende afgrond, wordt opnieuw versterkt.

Ergens in Den Haag hoor ik een triomfantelijk geroffel op tafeltjes.

Geen fijn geluid, overigens.

Als ik nu opmerk dat we dit met ons allen hebben gewild, word ik weggehoond. Wie kan nu in vredesnaam wensen dat we ouderen met de stopwatch gaan benaderen. Welke idioot heeft dit bedacht?

U.

En u.

En u.

Wij allemaal. Zorginstellingen, gebruikers, verzekeraars, politiek, burgers.

We wilden namelijk inzicht. Transparantie, dat was het toverwoord.

En terecht, trouwens.

Voor de bewoners in verzorgings- en verpleeghuizen kregen zorginstellingen jaarlijks een budget. Hier moest alles uit worden betaald. Het wonen, het eten, het drinken, de verzorging, die dokter, het gas, het water en het licht. O ja, natuurlijk ook die manager. Eén op de zeventig tot honderd medewerkers. Kom daar in het bedrijfsleven nog maar eens om. Dat kan helemaal niet. Nee, natuurlijk niet, maar ook daar hebben we met elkaar voor gekozen.

Goed, alles in één prijs dus. Maar wat deden die huizen nu precies voor dat geld? Er bleken grote onderlinge verschillen te bestaan. En die waren niet altijd goed verklaarbaar. En bovendien, je hebt cliënten die heel veel zorg nodig hebben en er zijn cliënten die veel minder nodig hebben. Allemaal voor dezelfde prijs.

Dat gaf veel ruis. Daar wel een koekje bij de koffie, hier niet; daar lopen 6 verpleeghuisartsen in een huis met 300 bewoners, hier maar 4. Daar mogen de bewoners met personeel naar buiten als ze hier zin in hebben, hier is er nooit tijd voor. En ga zo maar door.

Er werd dus een systematiek ontwikkeld waarin er een koppeling kwam tussen de zorgzwaarte, de mate waarin iemand zorg nodig heeft; en de hoogte van een tarief. Hierdoor werd direct duidelijk waar iemand recht op heeft. En dat moet een zorginstelling dan ook verantwoorden.

Zorginstellingen moeten dus opeens na gaan denken over de vraag hoe de relatie is tussen de inzet van zorg en het tarief. En daar leert iedereen van. Dat betekent dus een periode van goed onderzoek doen. Want meten is weten. Die wet geldt al eeuwen en geldt volgens mij nog steeds. Hoeveel tijd gebruiken we eigenlijk voor een douchebeurt? En voor een maaltijd? En als we dat allemaal bij elkaar optellen, klopt dat dan met het tarief? Zo niet, welke keuzes moeten we dan maken? Hebben we het wel efficiënt georganiseerd? Kan het beter? Krijgt de cliënt wel waar hij recht op heeft?

Dat begint dus met het rondlopen met een stopwatch. Want, weten is meten, we zeiden het al. Vervolgens ontwikkel je een programma met richttijden. Zodat je zeker weet dat de cliënt krijgt waar hij of zij recht op heeft. En hierna leg je het in handen van professionals. Die echt wel weten dat een douchebeurt de ene keer langer duurt dan de andere keer. Of dat je tijdens het eten tijd moet uittrekken voor een praatje. Maar ook dat, wanneer die douchebeurt dagelijks veel langer gaat duren dan de indicatie aangeeft, er een nieuwe (zwaardere) indicatie afgegeven moet worden. Zodat er weer meer tijd beschikbaar komt.

De huizen en de geleverde zorg gaan steeds meer op elkaar lijken. Dat kan bijna niet anders. Maar je krijgt wel wat is afgesproken. Of je nu in Zaandam woont of in Biddinghuizen.

En bovendien.

De thuiszorg werkt al járen zo.

zondag 31 oktober 2010

Maar, wat gebeurde er nu eigenlijk met sergeant Massuro?



Ik was een jaar of vijftien. Ik zat in de tram en ik heb geen idee meer waarheen ik ging of waarom. Wat ik nog wel weet, haarscherp, is dat in de omgeving van het stedelijk museum een man instapte en tegenover mij ging zitten. Hij keek naar buiten en stapte na ongeveer twee haltes weer uit.

Al die tijd durfde ik geen adem te halen.

Die man was Harry Mulisch.

Die man leerde mij lezen. Die man voerde mij mee in werkelijkheden die ik niet voor mogelijk hield. Die man schreef het verhaal dat ik ooit las omdat ik op school "iets literairs" moest lezen en als onbegrijpelijk weglegde: "wat gebeurde er met sergeant Massuro", de ongelukkige die in steen veranderde. De bundel waar dit verhaal deel van uitmaakt "de versierde mens" staat met twee exemplaren in mijn boekenkast: één stukgelezen en één ongelezen nieuwer exemplaar.

Die man voerde mij mee in de gruwelen van de oorlog, bijvoorbeeld door zijn journalistieke verslag van de zaak Eichmann of, nog indrukwekkender, "het stenen bruidsbed", over het bombardement van Dresden. Een reden voor mij om ooit naar Dresden af te reizen. Een herrezen stad die nog overal getuigt van de gruwelijke gevolgen van dat zinloze bombardement van onschuldige burgers.

Die man die mij meenam in de moderne geschiedenis, in "Bericht aan de rattenkoning". Die mij liet begrijpen hoe ingrijpend de jaren zestig zijn geweest, en hoe noodzakelijk de provobeweging omdat de vastgeroeste machinaties van onze verzuilde en patriarchale samenleving moesten worden doorbroken. En hoe dit uiteindelijk mislukte, omdat de provo's van toen zelf de macht overnamen en niet meer loslieten. Maar daar schreef Mulisch niet meer over: hij was één van die mensen geweest die de macht, met graagte, overnam.

De man die mij liet zien hoe denkers als Mulisch, ook kleingeestig en arrogant kunnen zijn. Dat ook schrijvers uiteindelijk gewoon mensen zijn.

De man die zo onvoorstelbaar pakkend kon schrijven, dat ik soms na een halve pagina een boek alweer even moest wegleggen: zo helder werd het door hem gecreëerde beeld voor mij zichtbaar.

Die man, die zat opeens tegenover mij in de tram.

Toen was ik vijftien, nu bijna vijftig. Toen durfde ik niets te zeggen, wat had ik trouwens moeten zeggen? Nu zeg ik: Harry Mulisch, je hebt voor mij betekenis gehad. Bedankt hiervoor.