Hij sliep. Natuurlijk sliep hij. Hoe moet hij anders de dag
doorkomen. Ik gaf hem een tikje op zijn been en langzaam daalde hij weer naar
de wereld van alledag.
“Hé, jongen, wat ben je laat.”
We waren juist erg vroeg, maar door het slechte weer buiten,
was het vroeg donker geworden. Ik liet het maar voor wat het was. Mijn vader keek
met lege ogen in mijn richting. Ik wist dat hij me maar nauwelijks kan zien en
ging op een stoel bij hem zitten. Het viel me op dat hij voortdurend met zijn
hoofd heen en weer aan het bewegen was.
“Pa, je lijkt Stevie Wonder wel.”
Hij begreep me niet en wist duidelijk niet op wie ik doelde.
Ik vroeg hem waarom hij zo met zijn hoofd bewoog, dat was me nog niet eerder
opgevallen. Mijn vader zelf duidelijk ook niet.
“Geen idee. Als je de hele dag alleen zit, ontwikkel je rare
gewoontes waar je je vaak niet eens van bewust bent,” zo was zijn wat
wonderlijke verklaring.
Afgelopen week meldde een medewerker van de thuiszorg dat ze
vijf maaltijden in de koelkast had aangetroffen die blijkbaar over de datum
waren. Ze had ze weggegooid. Ook waren de mensen van de thuiszorg begonnen om
hem ook tussen de middag op te zoeken. Enerzijds omdat hij steeds vaker
incontinent is, maar ook om hem een warme maaltijd voor te schotelen. Vanmiddag
lazen we in de rapportage dat hij met lange tanden iets van de voorgeschoten
maaltijd had gegeten. Het bord stond nog op het kastje naast zijn stoel. Er was
nauwelijks van gegeten.
Ik vroeg hem of hij iedere dag een warme maaltijd misschien
teveel van het goede vond. Hij zuchtte en maakte een gebaar naar het bord met
koud eten.
“Het is gewoon teveel. En ik heb, eerlijk gezegd, ook weinig
honger. Ik eet omdat het moet, niet omdat ik er zo’n zin in heb.”
“Zou het helpen als we minder warme maaltijden bestellen?
Zodat je slechts eens in de 2 of 3 dagen iets warms te eten krijgt? Zodat je de
andere dagen met brood doet?”
Dat vond hij een goed idee. Eerlijk gezegd betwijfel ik of
hij wel brood eet. Wekelijks verdelen we een half brood over zakjes met 1 of 2
boterhammen en vriezen die in. Niet zelden treffen we nogal wat brood weer aan
als we een week later voor de boodschappen komen. Ook de achterham of andere
vleeswaren moeten regelmatig worden weggegooid. Eigenlijk denk ik dat mijn
vader vooral leeft van de stukjes worst, de brie en de roomboterkoekjes en
appelflappen die we ook voor hem kopen. Die zijn altijd op. Ook water en melk
drinkt hij weinig, maar de fles whisky moet wekelijks worden vervangen: daar
drinkt hij dagelijks een glaasje van.
O ja, krentenbrood, daar geniet hij van en die gaat zeker
op.
Hij is op weg naar de 91, vrijwel blind en doof, wat maken
we ons druk.
Ondanks zijn bezwaar ertegen, is mijn vader toch begonnen
met plaspillen. Hij ontkent dat dit met hem is besproken, maar dat geloof ik
niet zo erg. Hij is nu eenmaal van een generatie die gezag respecteert en als
de dokter of de wijkverpleegkundige hem zegt dat hij iets moet doen, dan is hij
makkelijk over te halen. Ik vind hier wel iets van, maar ook hier zal ik hem
natuurlijk in moeten respecteren. Wonderlijk is overigens dat hij, ondanks de
pillen, vrijwel niet plast. Ook is hij zichtbaar kortademig , als hij spreekt
of wanneer hij zich inspant. De wijkverpleegkundige wil de dokter er weer bij
halen. Ik vraag hem hiernaar.
Hij schudt opnieuw zijn hoofd.
“Nee, dat hoeft helemaal niet.”
Als ik hem vraag of hij zelf iets merkt van zijn
kortademigheid, schudt hij opnieuw zijn hoofd.
“Alleen als ik me inspan, merk ik het, maar ik heb er geen last van. Het is nu eenmaal zoals
het is en ik ben het zat.”
Als ik hem vraag wat hij precies zat is, valt hij even stil.
“Nou, dit … dit gedoe. Ik moet dit, ik moet dat …. Laat me
toch …”
Hij wil gewoon met rust worden gelaten. Lopen omdat het goed
voor hem is; water drinken omdat het goed voor hem is; een dagelijkse warme
maaltijd… het kan hem eigenlijk allemaal gestolen worden.
“Het is zoals het is, Erik en ik vind het prima zo.”
Die avond melden we de thuiszorg de afspraken die we met mijn
vader maakten over de maaltijden en de kortademigheid. Het is een voortdurend
dilemma: natuurlijk wil niemand dat hij last gaat krijgen van benauwdheid, aan
de andere kant blijft hij nadrukkelijk aangeven er geen last van te hebben.
Hij wil vooral met rust gelaten worden, maar waar ligt de
grens, voor hem, voor mij, voor mijn broer en voor de wijkverpleegkundigen …
