zaterdag 18 januari 2014

Het natuurlijk gezag




Hoog rees zijn gestalte op, boven aan de trap, op de tweede verdieping. Hij stond daar dagelijks met zijn handen op zijn rug en keek strak omlaag. Hij wipte voortdurend, in een vaste cadans, even omhoog door zijn hielen van de vloer te laten komen en weer te laten zakken. Het gegil op de trap naar de eerste verdieping verstomde onmiddellijk zodra de leerling hem in het oog kreeg.

Vons. De conrector van het atheneum.

En met zo'n naam in de jaren zeventig van de vorige eeuw, dat werd al snel "the Fonz". Maar geloof maar niet dat ook maar één leerling het ooit gewaagd heeft om dit in zijn gezicht te zeggen.

Ik was zelf een leerling van de HAVO. Onze conrector zag je vrijwel nooit, maar zijn gezag was niet minder absoluut. Hij zat in zijn kamer, die direct aan de centrale hal grensde. Als je daar moest zijn, was het per definitie mis en kon je alleen maar hopen dat het mee zou vallen.... Schifflers. En ja, inderdaad, natuurlijk, leraar Duits en het robuuste uiterlijk van een sergeant uit het leger. Hij had wel een merkwaardig zachte stem.

Dan was er nog de rector. Een kleine man met een baardje. Den Hertogh, zo heette hij. Ook zo'n man die je totaal niet kende, ook al liep je zes jaar in hetzelfde gebouw rond. Hij liep soms door de gang met een verwarde blik alsof hij niet precies wist waarnaar hij op weg was. Ook wij hadden geen idee waar hij de hele dag mee bezig was, maar voor ons was het feit dat hij de rector was, voldoende om zijn blikken te ontwijken.

Merkwaardige jaren, die middelbare school. Het was maar een enkele leraar die het aandurfde om een wat meer persoonlijk contact met de leerlingen aan te gaan: Smeele, de Klerk, Broere en Ooms. Al de anderen hielden de afstand zorgvuldig in stand. Ieder op zijn eigen manier.

Van Hofweegen stak tijdens het lesgeven in wiskunde een sigaret op, ging in de vensterbank zitten en begon intimiderend met zijn voet tegen de verwarming te schoppen. Een ieder die hier, op welke wijze dan ook op reageerde, kon verzekerd zijn van een hatelijke opmerking die je nog lang voelde. Daar was hij een meester in: kwetsen.

Van Eiken negeerde ieder signaal vanuit de klas: vragen, geklier, lachen, een opmerking. Volstrekt stoïcijns ging hij door met zijn Franse les. Tot het hem teveel werd, dan ontplofte hij, stuurde minstens de helft van de leerlingen naar de conrector en liet de rest, bij voorkeur, op vrijdagmiddag nablijven. Dan ging de deur van het klaslokaal op slot en kwam hij na een uur of zo weer terug.

Nauta, Nederlands, kon langdurig, pijnlijke stiltes laten vallen. Zijn borende blik was voldoende om de orde te doen terugkeren.

Van Zanten begon het jaar door iedere, zelfs de meest minimale verstoring van de natuurkundeles, zo hard mogelijk te straffen. Wanneer, rond de herfstvakantie, zijn gezag onaantastbaar was, liet hij de touwen steeds meer vieren. Het was bij hem zelfs mogelijk dat aan het eind van het jaar in zijn les ... gelachen werd.

En dan waren er natuurlijk nog de leraren en leraressen die het probeerden met een preek. Een beroep op je gezonde verstand. Roosendaal, de gymleraar, was er zo één. In je gymkleren in een te koude gymzaal, zittend op de grond, luisterend naar het eindeloze verhaal van deze gefrustreerde leraar. Niet dat hij en de andere prekers veel gezag opbouwden, maar je haalde het niet in je hoofd te veel rottigheid uit te halen, want die preken vond je vreselijk.

Het waren de jaren dat gezag hoorde bij een functie en gehoorzaamheid bij een kind. Als vanzelfsprekend.

Het waren merkwaardige jaren.

Het waren beknellende jaren.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten