woensdag 22 september 2010

Het Ierse wonder





In de jaren zeventig bezocht ik met mijn ouders meerdere keren Ierland. Het land maakte nog geen deel uit van de Europese unie. De dorpen armoedig, de steden klein. Het land was nog diep gelovig, rooms katholiek. De bevolking geloofde in geesten, trollen, kabouters. Wezens van gene zijde werden eufemistisch "the good people" genoemd. Niet dat er veel heil van hen kon worden verwacht, maar zo voelden deze wezens zich  niet beledigd. Nog beter was om ze helemaal niet te benoemen.

De spoorovergangen waren een unicum voor ons Hollanders: de bomen stonden over de spoorrails gedraaid. Als er een trein aankwam, dan stopte de machinist voor de bomen. Hij klom uit de trein, draaide de bomen over de weg, stapte weer in de trein, trok de trein voorbij de overgang, klom weer uit de trein, draaide de bomen weer terug over het spoor, liep weer naar zijn cabine en vervolgde zijn weg. 

Reizen per spoor was niet populair. 

In stadjes en dorpen hoefde de machinist dit allemaal niet te doen: dan deed iemand het voor hem. Het kon je dan gebeuren dat je kwam aanrijden met de auto en dat de spoorbomen over de weg waren gedraaid. Na een half uur wachten ging je dan eens op onderzoek uit. De spoorboomwachter, of hoe zo'n functionaris mag heten, mompelde dan meestal iets in de geest van dat de trein meestal zo rond deze tijd langs kwam....

Het land was, zo noemde je dat, nog authentiek. Inclusief de vaak schrijnende armoede die je overal tegen kwam.

Rond 2004 trok ik met mijn eigen gezin naar Ierland. Het land was me altijd blijven trekken en ik was nieuwsgierig naar hoe het de Ieren was vergaan. Het was verbluffend. Het land had een totale metamorphose ondergaan. Overal in Dublin zag je hoge hijskranen om nieuwbouw te realiseren. De Ieren reden niet langer in een wrakke Morris Minor, maar in superdeluxe 4 wheel drives. De dorpen waren gegroeid. De steden geëxplodeerd. Nergens zag je nog armoede. Behalve in Dublin, daar zag je de ons bekende daklozen: de outcasts die de vaart van het volk niet hadden kunnen bijhouden.

Ierland was één van weinige Europese landen die verjongde, in plaats van vergrijsde. Arbeid was niet duur en er was een mooie afzetmarkt. Ik gunde de Ieren hun welvaart, maar enige melancholie over al dat verloren, unieke Ierse voelde ik wel.

Inmiddels is de Ierse economie weer volledig in elkaar gezakt. De grote multinationals, aangelokt door de 
goedkope arbeidskrachten en het gunstige economische klimaat, zijn alweer vertrokken. De werkloosheid is met sprongen omhoog gegaan. De huizenprijzen, skyhoog gestegen, zijn in elkaar geklapt. Vele Ieren zagen hun spaargeld verdampen.

Er is een bekend verhaal, uit de oude Ierse tijd. Een visser zat al om 12.00 uur onder een boom. Een passant vroeg hem of er zo weinig vis was, dat hij hier nu al zat. 
"Welnee", zo sprak de visser, "de zee is overladen met allerlei soorten vis. Ik heb genoeg naar boven gehaald om vanmiddag en vanavond te kunnen eten, het is mooi geweest."
De passant merkt op dat als de visser misschien meer zou vissen, zijn omzet zou stijgen. Mogelijk kon hij zelfs een tweede boot laten varen.
"Met welk doel?", vroeg de visser,"Harder werken om steeds meer te verdienen...zodat ik uiteindelijk op mijn lauweren kan rusten....heerlijk, onder deze boom, met een prachtig zicht op de zee."
"Precies!", antwoordde de passant enthousiast.
"Wat is dan het verschil met nu? Ik zit nu toch ook heerlijk onder deze boom?"

Er is ook een Iers gezegde: "Geef de Ieren Holland, en ze zijn binnen 10 jaar allemaal verzopen....Geef de Hollanders Ierland en het land is binnen 10 jaar het rijkste van de wereld...."


Geen opmerkingen:

Een reactie posten